Wet van 4 december 2013, houdende regeling van het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop

Wet van 4 december 2013, houdende regeling van het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ter voldoening aan het bepaalde in artikel 34 Grondwet, de wet het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop regelt, alsmede dat het, gelet op het belang van alle uit Ons huwelijk met Hare Majesteit Koningin Máxima geboren minderjarige kinderen bij continuïteit in de opvoeding, wenselijk is dat de wet eveneens het gezag en de voogdij over de andere uit Ons huwelijk geboren minderjarige kinderen regelt; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
  1. In het tijdvak dat de uit Ons huwelijk met Hare Majesteit Koningin Máxima, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, geboren wettige nakomeling, krachtens erfopvolging Koning geworden, minderjarig is, oefent Onze voornoemde echtgenote, het ouderlijk gezag uit. 2. Indien de in het eerste lid bedoelde situatie zich voordoet, oefent Onze voornoemde echtgenote tevens het ouderlijk gezag uit over de andere uit Ons huwelijk geboren minderjarige kinderen. 3. Het bepaalde in het tweede lid blijft voor de uit Ons huwelijk geboren kinderen gedurende hun minderjarigheid van kracht. 4. Indien degene die de in dit artikel bedoelde minderjarigen goederen schenkt of vermaakt, bij de gift, onderscheidenlijk bij de uiterste wilsbeschikking, heeft bepaald dat een derde het bewind over die goederen zal voeren, blijft die bepaling buiten toepassing.

Artikel 2
  1. De bepalingen van het burgerlijk recht zijn op het ouderlijk gezag van toepassing, voor zover niet uit deze wet het tegendeel volgt. 2. Niet van toepassing zijn de artikelen 235, 241 tot en met 242, 253ha, 253l, 253s, 253t, 254, 255, 266, 269, 272, 342, tweede lid, 344, 349 en 370 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3
  1. Bij de uitoefening van het ouderlijk gezag, zoals bedoeld in artikel 1, wordt Onze voornoemde echtgenote bijgestaan door een College van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT