Wet straffen en beschermen

Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht te wijzigen in verband met de wijziging van de regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:AArtikel 1 wordt als volgt gewijzigd:1. Onderdeel q vervalt. 2. De onderdelen r tot en met t worden verletterd tot q tot en met s. 3. Onderdeel u vervalt. 4. De onderdelen v en w worden verletterd tot t en u. 5. In onderdeel t (nieuw) vervalt het zinsdeel «, met name door de wijze waarop hij het recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid heeft aangewend of door andere, vergelijkbare, activiteiten binnen de inrichting,». BArtikel 4 wordt als volgt gewijzigd:1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde volzin. 2. Het tweede lid komt te luiden: 2. Gedetineerden kunnen in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma direct voorafgaand aan de datum van invrijheidstelling, mits: a. de gedetineerde een of meer onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen ondergaat waarvan de duur onderscheidenlijk de gezamenlijke duur ten minste zes maanden en ten hoogste een jaar bedraagt; b. bij aanvang van de deelname aan het penitentiair programma nog ten minste vier weken van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen moeten worden ondergaan; en c. er geen andere omstandigheden zijn die zich tegen zijn deelname verzetten.

De deelname aan het penitentiair programma duurt niet langer dan een zesde deel van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen die de gedetineerde nog moet ondergaan. Indien de veroordeling tot een vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is, wordt de datum van invrijheidstelling voor de toepassing van dit lid berekend op grond van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend. 3. Het derde tot en met zesde lid worden vervangen door vijf leden, luidende: 3. Bij de beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: a. de mate waarin en de wijze waarop is gebleken van goed gedrag; b. de mogelijkheden om eventuele aan de grotere vrijheden verbonden risico’s te beperken en beheersen, en c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden. 4. Aan deelname aan het penitentiaire programma kunnen voorwaarden betreffende het gedrag van de gedetineerde worden gesteld. De deelnemer aan een penitentiair programma kan onder elektronisch toezicht worden gesteld. Bij het uitoefenen van toezicht op de deelname aan een penitentiair programma wordt de identiteit van de deelnemer aan het penitentiair programma vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. 5. Indien een gedetineerde niet langer aan de voorwaarden voor deelname aan het penitentiaire programma voldoet of zich niet aan de voorwaarden betreffende het gedrag houdt, kan het penitentiaire programma worden beëindigd. 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld die in elk geval betreffen: a. de inhoud van het penitentiair programma, b. de nadere voorwaarden voor deelname aan het penitentiair programma en de voorwaarden betreffende het gedrag, bedoeld in het derde lid, c. het toezicht, waaronder het elektronisch toezicht, tijdens de deelname, d. de gevolgen van verzuim van deelname aan het programma of niet-nakoming van de daaraan verbonden voorwaarden, en e. de rechtspositie van de deelnemers aan een penitentiair programma. 7. Met inachtneming van het tweede lid en de regels krachtens het zesde lid kan Onze Minister een penitentiair programma erkennen en bepalen welke gedetineerden voor deelname hieraan in aanmerking komen. CArtikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:1. Onderdeel a vervalt. 2. De onderdelen b tot en met e worden vernummerd tot a tot en met d. DArtikel 15 wordt als volgt gewijzigd:1. Het tweede lid vervalt. 2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid. 3. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd: a. In de eerste volzin wordt «en de beslissingen, bedoeld in het tweede lid,» vervangen door «en de beslissing tot deelname aan het penitentiaire programma, bedoeld in artikel 4, tweede lid, en de beslissingen, bedoeld in artikel 4, vijfde en zevende lid,». b. De vierde volzin vervalt. EIn artikel 16, tweede lid, vervalt «met inachtneming van de artikelen 20, tweede lid, 21 en 22, eerste lid». FOnder vernummering van hoofdstuk IVA tot IVB en de artikelen 18a tot en met 18c tot 18c tot en met 18e, wordt na artikel 18 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVA DETENTIE- EN RE-INTEGRATIEPLAN Artículos 2 a 6
Artikel 18

a.

  1. De directeur draagt zorg dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een detentie- en re-integratieplan wordt vastgesteld. Het detentie- en re-integratieplan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. 2. Het detentie- en re-integratieplan vermeldt in ieder geval: a. het individuele begeleidingsplan, inclusief eventuele zorg die de gedetineerde nodig heeft, b. de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te behalen, c. de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt, d. de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken. 3. De directeur betrekt bij het opstellen van het detentie- en re-integratieplan eventuele adviezen van de rechter, het openbaar ministerie of de reclassering omtrent de tenuitvoerlegging. 4. De directeur kan ten behoeve van het vaststellen of het aanpassen van het detentie- en re-integratieplan overleggen: a. met de reclassering; b. met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de gedetineerde ingezetene was of overwegend verbleef voorafgaand aan de detentie dan wel de gemeente waarin de gedetineerde zich na afloop van zijn detentie wil vestigen, over de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d. 5. De directeur draagt zorg dat de tenuitvoerlegging overeenkomstig het detentie- en re-integratieplan plaatsvindt. 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de nadere eisen waaraan een detentie- en re-integratieplan ten minste moet voldoen en de voorschriften die bij de vaststelling of een aanpassing van het plan in acht moeten worden genomen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over welke gegevens, in welke gevallen en onder welke voorwaarden, kunnen worden uitgewisseld tussen de directeur, het college van burgemeester en wethouders en de reclassering ten behoeve van de toepassing van het vierde lid.

Artikel 18

b.

  1. Wanneer het risico aanwezig wordt geacht dat een gedetineerde een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf zal begaan, verstrekken de directeur van de inrichting, Onze Minister, Onze Minister van Justitie en Veiligheid, de burgemeester, de reclassering, het openbaar ministerie en de politie elkaar de daarop betrekking hebbende gegevens. De gegevens worden verstrekt indien dit ter bescherming van de veiligheid van anderen noodzakelijk is en dit hoort bij de uitoefening van ieders taak. 2. Onze Minister, Onze Minister van Justitie en Veiligheid, de burgemeester, de reclassering, het openbaar ministerie en de politie stellen de directeur van de inrichting op de hoogte indien zij op grond van het eerste lid gegevens over een gedetineerde uitwisselen ten behoeve van de vastlegging hiervan in het penitentiair dossier van de gedetineerde. GArtikel 19 wordt als volgt gewijzigd:1. In het eerste lid wordt «algehele dan wel beperkte gemeenschap» vervangen door «een gemeenschapsregime». 2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid. 3. In het tweede lid (nieuw) wordt «voor plaatsing in de regimes, bedoeld in het eerste lid,» vervangen door «voor plaatsing in een gemeenschapsregime,». HDe artikelen 20 tot en met 22 komen te luiden:

Artikel 20

Gedetineerden die in een gemeenschapsregime zijn geplaatst, worden zo veel mogelijk in de gelegenheid gesteld met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 21

Gedetineerden die in een individueel regime zijn geplaatst, worden in de gelegenheid gesteld aan activiteiten deel te nemen. De directeur bepaalt de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 22

De mate waarin een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld aan activiteiten deel te nemen is mede afhankelijk van de mate waarin ten aanzien van de gedetineerde is gebleken van goed gedrag. IIn artikel 34a, eerste lid, wordt «een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e,» vervangen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT