Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 3 de Septiembre de 2010

Datum uitspraak 3 de Septiembre de 2010
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

3 september 2010

Eerste Kamer

08/04751

EV/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

  1. ACE JEEP & CAR RENTAL N.V.,

  2. MIDWAY CARS N.V.,

  3. DEALS ON WHEELS N.V.,

  4. TRAC RENT A CAR N.V.,

  5. M.G. ARUBA FRIENDLY TOURS N.V.,

  6. ARUBA RENTAL CAR N.V.,

    alle gevestigd te Aruba,

    EISERESSEN tot cassatie,

    advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. S.M. Kingma,

    t e g e n

    ARUBA AIRPORT AUTHORITY N.V.,

    gevestigd te Aruba,

    VERWEERSTER in cassatie,

    advocaat: mr. R.A.A. Duk.

    Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de autoverhuurbedrijven en AAA.

  7. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

    1. het vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Aruba, met zaaknummer 1954, van 18 juli 2007,

    2. het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, met zaaknummer KG 1954/07-H. 367/07, van 16 september 2008.

    Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.

  8. Het geding in cassatie

    Tegen het vonnis van het hof hebben de autoverhuurbedrijven beroep in cassatie ingesteld.

    Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    AAA heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor AAA mede door mr. M.B. Kerkhof, advocaat te Amsterdam.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

    De advocaat van de autoverhuurbedrijven heeft bij brief van 21 mei 2010 op die conclusie gereageerd.

  9. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) AAA exploiteert in Aruba de luchthaven "Aeropuerto Internacional Reina Beatrix". In 1997 is de luchthaven verzelfstandigd. Het Land Aruba heeft het luchthaventerrein met inbegrip van de wegen tussen het luchthavengebouw en de hoofdweg in erfpacht uitgegeven aan AAA. Enig aandeelhouder van AAA is het Land Aruba.

    (ii) De autoverhuurbedrijven houden zich bezig met de verhuur van auto's en richten zich voornamelijk op toeristen die in Aruba verblijven. Om het verhuurbedrijf te kunnen uitoefenen vanaf de luchthaven hadden zij, evenals andere autoverhuurbedrijven, een lease- and concessionagreement (huurovereenkomst) met AAA gesloten.

    (iii) AAA heeft nieuw beleid ontwikkeld met betrekking tot (de faciliteiten voor) de exploitatie van autoverhuurbedrijven op het luchthaventerrein. In het kader daarvan heeft zij de huurovereenkomsten opgezegd per 31 augustus 2007. Na een aanbestedingsprocedure heeft AAA tien autoverhuurbedrijven geselecteerd die zich op het luchthaventerrein mogen vestigen op grond van nieuw te sluiten overeenkomsten. De eiseressen in cassatie behoren tot de niet-geselecteerde bedrijven.

    (iv) AAA heeft te kennen gegeven dat zij in het kader van haar nieuwe beleid niet-geselecteerde autoverhuurbedrijven niet zal toestaan per shuttlebus klanten op de luchthaven op te halen, tenzij deze autoverhuurbedrijven daarvoor een vergoeding aan AAA voldoen.

    3.2 In dit kort geding vorderen de autoverhuurbedrijven, kort gezegd, te bepalen dat AAA hun de toegang tot de wegen op het luchthaventerrein niet zal ontzeggen en geen maatregelen zal treffen om die toegang te beperken, hun zal toestaan in de uitoefening van hun bedrijfsvoering gebruik te maken van vervoermiddelen (zoals shuttlebussen) teneinde hun klanten te vervoeren van en naar de luchthaven, en hun zal toestaan daartoe een of meer personen met een bord in of buiten de aankomsthal te plaatsen, teneinde passagiers die reeds een reservering bij hen hebben op te halen en te vervoeren naar de vestiging van de autoverhuurbedrijven buiten het terrein van de luchthaven.

    Nadat het gerecht de vorderingen grotendeels had toegewezen, zulks op de gronden (voor zover thans van belang) dat de wegen op het terrein van AAA openbare wegen zijn en dat AAA aan de autoverhuurbedrijven het normaal gebruik van die wegen niet mag beletten, heeft het hof de vorderingen alsnog afgewezen. Daartoe overwoog het hof, voor zover in cassatie van belang, in rov. 4.4 als volgt:

    "4.4. (...) In Aruba geldt geen wetgeving zoals de Nederlandse Wegenwet (en zelfs als die wetgeving zou gelden zouden de wegen op het terrein van AAA niet zonder meer 'openbare weg' in Nederlandse betekenis zijn). AAA is zakelijk gerechtigde en geeft zulks ook te kennen via borden. AAA is als zodanig bevoegd de toegankelijkheid van de wegen

    te beperken. Dat mogelijkerwijs de Algemene politieverordening of specifieke wegenverkeerswetgeving wel van toepassing is doet aan het voorgaande niet af."

    3.3 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof, blijkens zijn overweging dat Aruba geen wetgeving kent zoals de Nederlandse Wegenwet, miskend heeft dat het Arubaanse recht wel de rechtsfiguur "openbare weg" kent.

    Onderdeel 2 bevat de algemene klacht dat het hof in elk geval miskend heeft dat de wegen op het luchthaventerrein van AAA naar Arubaans recht openbare wegen zijn zodat AAA niet bevoegd is de toegankelijkheid van die wegen te beperken (op de wijze als in dit geding aan de orde is), althans zijn oordeel hieromtrent onvoldoende heeft gemotiveerd, waaraan wordt toegevoegd (onderdeel 2.1) dat vaststaat dat de wegen op het luchthaventerrein feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn, en (onderdeel 2.2) dat (het hof had moeten onderzoeken of) die wegen 'gedurende voldoende tijd' feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn geweest en tevens gedurende die tijd door de overheid zijn onderhouden, alsmede (onderdeel 2.3) dat (het hof had moeten onderzoeken of) die wegen een openbare bestemming (publieke functie) hebben.

    Volgens onderdeel 3 heeft het hof miskend dat de Algemene politieverordening van Aruba (Landsbesluit van 27 september 1995 no. 1, Afkondigingsblad van Aruba 1995 no. 8; hierna: APV) afdoet aan de bevoegdheid van AAA als zakelijk gerechtigde om de toegankelijkheid van de wegen op het luchthaventerrein te beperken, nu art. 23, aanhef en onder a en b, APV bepaalt: "Het is verboden op de openbare weg: a. anderen hinder of overlast aan te doen; b. het verkeer enig beletsel in de weg te leggen of zich op een daarvoor hinderlijke wijze te bewegen of te bevinden." Onderdeel 3.1 voegt daaraan toe dat tussen partijen vaststaat dat de wegen op het luchthaventerrein voor een ieder toegankelijk zijn, zodat voldaan is aan de omschrijving van 'openbare weg' in art. 1 APV ("alle straten, wegen (...) die, al of niet voor de publieke dienst bestemd, feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn"), terwijl onderdeel 3.2 betoogt dat art. 23 APV AAA als erfpachter beperkt in zijn privaatrechtelijke bevoegdheid met betrekking tot die openbare wegen.

    De hier bedoelde klachten treffen geen doel op grond van het navolgende.

    3.4.1 Naar ongeschreven Arubaans recht (gelijk het geval was naar ongeschreven Nederlands recht voordat de Wegenwet in werking trad) kan een weg als openbare weg worden aangemerkt, wanneer de rechthebbende - ingeval deze geen overheidslichaam is: met instemming of medewerking van de overheid - daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven, of wanneer de weg geruime tijd (in ieder geval gedurende dertig achtereenvolgende jaren) voor een ieder vrij toegankelijk is geweest.

    Op grond van de aldus ontstane publieke bestemming van openbare weg moet de rechthebbende dulden dat het gewone verkeer daarvan gebruik maakt (vgl. HR 5 juni 1992, nr. 7930, LJN ZC0627, NJ 1992, 539, met betrekking tot een openbaar vaarwater op Curaçao), zodat voor normaal gebruik van een openbare weg geen toestemming van de rechthebbende is vereist.

    3.4.2 Anders dan onderdeel 1 betoogt, kan uit het vonnis evenwel niet worden afgeleid dat het hof het voorgaande heeft miskend.

    Het oordeel van het hof in rov. 4.4 moet verstaan worden tegen de achtergrond van het debat tussen partijen, dat zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft geconcentreerd op de vraag of AAA - ervan uitgaande dat de wegen op het luchthaventerrein feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn en derhalve voldoen aan de omschrijving van 'openbare weg' in art. 1 APV - in strijd handelt met art. 23 APV door aan de autoverhuurbedrijven de vrije toegang tot die wegen ten behoeve van hun bedrijfsactiviteiten te ontzeggen.

    Het hof heeft kennelijk, en gelet op de gedingstukken niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat de autoverhuurbedrijven geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die meebrengen dat sprake is van een publieke bestemming van openbare weg zoals hiervoor in 3.4.1 bedoeld. De enkele omstandigheid dat de wegen op het luchthaventerrein feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn, is daarvoor immers, anders dan onderdeel 2.1 veronderstelt, onvoldoende. Voorts behoefde het hof, anders dan de onderdelen 2.2 en 2.3 betogen, niet te onderzoeken of de wegen op het luchthaventerrein een publieke bestemming van openbare weg hebben, nu daartoe niet voldoende feiten waren aangevoerd. In dit licht geeft het oordeel van het hof dat AAA als zakelijk gerechtigde bevoegd is de toegankelijkheid van de wegen op het luchthaventerrein te beperken, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en treffen de hiervoor in 3.3 vermelde motiveringsklachten tegen dat oordeel geen doel.

    Voorts is juist het oordeel van het hof dat de toepasselijkheid van de APV aan het voorgaande niet afdoet. Art. 23 APV, dat geplaatst is in Hoofdstuk II "Maatregelen ter bevordering van de openbare orde, rust, veiligheid en reinheid", strekt slechts ertoe gedragingen te verbieden die de openbare orde en veiligheid op voor een ieder toegankelijke wegen in gevaar brengen. Deze bepaling beperkt derhalve de rechthebbende niet in zijn privaatrechtelijke bevoegdheden met betrekking tot die wegen.

    3.5 De in de onderdelen 2.4, 2.5 en 4 aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  10. Beslissing

    De Hoge Raad:

    ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT