Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 1 de Agosto de 2002

Datum uitspraak 1 de Agosto de 2002
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

00/905 AW, 00/4700 AW t/m 4706 AW, 01/2515 AW en 02/2381 AW

U I T S P R A A K

in de gedingen tussen:

[Appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

het bestuur van de rechtbank [naam Arrondissement], gedaagde 1, en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaagde 2.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN

    Door of namens appellant is op bij aanvullende beroepschriften (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de navolgende uitspraken:

    - de uitspraak van de president van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2000, nrs. AWB 99/11916 AW en AWB 99/12182 AW (hierna: uitspraak 1);

    - de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2000, nrs. AW 97/5783, AW 97/10406, AW 97/12857, AW 98/4949, AW 98/7658 en AW 99/225 (hierna: uitspraak 2);

    - de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2000, nr. AW 99/13250 (hierna: uitspraak 3);

    - de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2002, nr. AWB 01/811 AW (hierna: uitspraak 4).

    Naar deze uitspraken wordt in het hierna volgende verwezen.

    Namens gedaagden zijn verweerschriften ingediend.

    Namens de Minister van Justitie is onder dagtekening 4 december 2000 in verband met uitspraak 2 een nieuw besluit genomen. Appellant heeft hierover zijn zienswijze gegeven.

    Namens gedaagde 1 zijn op verzoek van de Raad nadere stukken ingezonden. Appellant heeft onder meer per fax op 10 juni 2002 nadere stukken ingezonden.

    De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 20 juni 2002. Aldaar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk. Gedaagde 1 heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. van Waegeningh, advocaat te Den Haag, bijgestaan door W.J.M. van der Putten en W.H. van der Spek, beiden werkzaam bij de rechtbank [naam Arrondissement]. Gedaagde 2 heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.H. Langguth, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  2. MOTIVERING

    In verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2002 van de Wet organisatie en bestuur gerechten (Stb. 2001, 582) en het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak (Stb. 2001, 617), heeft de Raad in de gedingen met betrekking tot de uitspraken 1, 2 en 4, waarin besluiten aan de orde zijn van (de rechtsvoorganger van) de Minister van Justitie, gedaagde 1 als rechtsopvolger aangemerkt. Dit geldt ook voor het geding terzake van het in rubriek I genoemde besluit van 4 december 2000. Hierna wordt onder gedaagde 1 mede (de rechtsvoorganger van) de Minister van Justitie begrepen.

    1. Inleiding.

      1.1. Appellant is per 1 oktober 1993 aangesteld als adjunct-gerechtssecretaris bij de sector Bestuursrecht van de rechtbank [naam Arrondissement]. Per 1 april 1994 is hij tot gerechtssecretaris benoemd met een bezoldiging in schaal 9. Vanaf 1 januari 1994 was appellant bij het bureau Voorlopige Voorzieningen (hierna: BVV) werkzaam. In verband met een streven binnen deze rechtbank om gerechtssecretarissen breed inzetbaar te laten worden en een daartoe ontwikkeld roulatiebeleid is appellant met ingang van 1 februari 1996 tijdelijk verplaatst naar kamer 4, later kamer 2 genoemd. Bij 's Raads uitspraak van 13 januari 2000, nrs. 97/10457 AW t/m 10461 AW, is die tijdelijke verplaatsing, toen nog beperkt tot 1 februari 1997, rechtens houdbaar geoordeeld.

      1.2. Een verzoek van appellant in september 1996 om in afwijking van de Kaderregeling dienst- en werktijdregeling zijn werktijd om 9.15 uur (in plaats van om 9.00 uur) te mogen aanvangen, is afgewezen. De Raad heeft in zijn uitspraak van 10 februari 2000, nrs. 97/10266 AW, 98/376 AW en 98/378 AW, het oordeel van de rechtbank Amsterdam onderschreven dat aan appellant toestemming daartoe geweigerd mocht worden.

      1.3. Met betrekking tot de thans door de Raad te beslissen gedingen zal de Raad de in hoger beroep aan de orde zijnde besluiten achtereenvolgens behandelen en per besluit de daartoe van belang zijnde feiten en omstandigheden, mede onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraken is opgenomen, vermelden.

      1.4. De stukken die appellant bij fax van 10 juni 2002 naar de Raad heeft gezonden, zijn ingediend met overschrijding van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genoemde termijn van tien dagen. De Raad zal deze geschriften, gelet ook op hetgeen namens gedaagde 1 ter zitting hierover naar voren is gebracht, derhalve niet bij de beoordeling van de geschillen betrekken.

      1.5. De aangevallen uitspraken zijn gedaan door de (president van de) rechtbank Amsterdam vÛÛr de wijziging van artikel 8:13 van de Awb bij de wet van 24 januari 2002 (Stb. 2002, 53). De Raad stelt vast dat ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Awb, de rechtbank [naam Arrondissement] en niet de rechtbank Amsterdam bevoegd was om op appellants beroepen te beslissen. De Raad ziet aanleiding om de onbevoegdheid van (de president van) de rechtbank Amsterdam voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraken als bevoegdelijk gedaan aan te merken.

    2. Het besluit van 24 juli 1997 (uitspraak 2) en het besluit van 4 december 2000: de benaming van de vervulde functie en de datum van inpassing in de hogere schaal.

      2.1. Over appellants functioneren in het tijdvak van 1 oktober 1994 tot 1 oktober 1995, is bij besluit van 4 april 1996, aangepast bij besluit van 17 april 1997, een beoordeling vastgesteld. Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 1997 zijn, met enige aanpassing van de beoordeling, de bezwaren hiertegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak 2 is dit onderdeel van het besluit van 24 juli 1997 in stand gebleven.

      2.2. Naar aanleiding van de vaststelling van de beoordeling op 4 april 1996 en een inmiddels uitgevoerd functiewaarderingsonderzoek heeft appellant een wijzigingsbesluit van 30 augustus 1996 ontvangen, inhoudend dat zijn bezoldiging met ingang van 1 januari 1995 op schaal 10 wordt vastgesteld. Daarbij is als functie van appellant 'senior-secretaris' vermeld. Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 1997 is het besluit van 30 augustus 1996 gehandhaafd. Bij uitspraak 2 is met betrekking tot dit onderdeel van het besluit van 24 juli 1997 geoordeeld dat de ingangsdatum van de bevordering naar schaal 10 onvoldoende gemotiveerd is, is het beroep in zoverre gegrond verklaard en het besluit in zoverre vernietigd en zijn bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Ter uitvoering van uitspraak 2 heeft gedaagde 1 bij besluit van 4 december 2000 de suggestie van de rechtbank opgevolgd en appellant per 1 april 1994 bevorderd naar schaal 10.

      2.3. Het hoger beroep van appellant met betrekking tot de beoordeling is beperkt tot de benaming op het beoordelingsformulier van de functie die hij in dat tijdvak bekleedde. Appellant is van oordeel dat zijn functie in de beoordeling moet worden aangeduid als senior-secretaris BVV in plaats van gerechtssecetaris. Het hoger beroep van appellant met betrekking tot het wijzigingsbesluit is erop gericht dat ook hierin als zijn functie senior-secretaris BVV wordt vermeld en dat de ingangsdatum van de bezoldiging in schaal 10 wordt gesteld op 1 juni 1994. In zoverre kan appellant zich ook niet verenigen met het besluit van 4 december 2000.

      2.4.1. De Raad ziet in het wijzigingsbesluit van 30 augustus 1996, mede gelet op hetgeen de gemachtigde van gedaagde 1 hieromtrent desgevraagd ter zitting heeft verklaard, neergelegd dat appellant met ingang van 1 januari 1995 benoemd is in de functie van senior-secretaris met een bezoldiging naar salarisschaal 10 (hierna kortheidshalve: het benoemingsbesluit). Het nadere besluit van 4 december 2000 behelst daarmee dat deze benoeming en de inpassing in schaal 10 alsnog per 1 april 1994 geschieden.

      2.4.2. Aan appellants opvatting dat hij de functie van senior-secretaris BVV (schaal 10) vervulde en dat deze functie derhalve in het benoemingsbesluit had moeten worden vermeld, ligt in hoofdzaak ten grondslag dat in het Formatieplan 1993 (een beschrijving van) de functie van senior-secretaris BVV is opgenomen als een aparte beschrijving naast de beschrijving van de functie van senior-secretaris die met name gebruikt wordt voor de senior-secretarissen voor de zogenoemde bodemkamers.

      2.4.3. De in het Formatieplan 1993 opgenomen en beschreven functie van senior-secretaris BVV is een functie op schaal 11 niveau, die mede coˆrdinerende en leiding-gevende taken behelst. Voor het BVV was daartoe ÈÈn formatieplaats beschikbaar. In een voetnoot is aangegeven dat deze functionaris vergelijkbaar is met een unit-coˆrdinator en dat bij eventuele uitbreiding de waardering van de functie van de senior-secretarissen voorlopige voorziening op schaal 10 is vastgesteld. In verband met de ontwikkelingen in de loop van 1993 - de naderende invoering van de Awb en het in verband daarmee verwachte werkaanbod in 1994 - zijn er vanaf 1 januari 1994 acht secretarissen bij het BVV tewerkgesteld, waaronder appellant.

      2.4.4. Appellant vervulde ten tijde hier van belang niet de functie van senior-secretaris BVV, zoals opgenomen en beschreven in het Formatieplan 1993. De functie van senior-secretaris bij het bureau voorlopige voorzieningen op het salarisniveau 10 zoals vermeld in de voetnoot bij het Formatieplan 1993, was in 1993 nog niet geformaliseerd en niet als zodanig beschreven. Aan de vermelding van een dergelijke potentiÎle toekomstige functie en de daarbij gehanteerde naam komt derhalve geen betekenis toe voor de benaming van de functie die appellant ten tijde hier van belang vervulde. Aangezien gedaagde 1 nadien niet alsnog een functie heeft gecreÎerd genaamd senior-secretaris BVV met een bezoldiging in schaal 10, valt niet in te zien dat appellant recht had op een benoeming in een functie met die naam.

      2.4.5. De Raad is met de rechtbank Amsterdam van oordeel dat de ÈÈnmalige vermelding van de functienaam senior-secretaris BVV in een besluit ten aanzien van een in schaal 10 bezoldigde collega van appellant, gezien moet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT