Hoger beroep van Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland), 11 de Julio de 2003

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak11 de Julio de 2003
Uitgevende instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

parketnummer: 20.001078.02

datum uitspraak: 11 juli 2003

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor strafzaken

A R R E S T

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 maart 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/085057-01 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],

wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een ander bewezenverklaring dan de eerste rechter.

De tenlastelegging

Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging

Van de zijde van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep een tweetal gronden aangevoerd waarom het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn vervolging.

Ten eerste stelt de verdediging, zakelijk weergegeven, dat Gedeputeerde Staten geen belang hadden bij het doen van een aangifte jegens hem, verdachte, nu de kwestie inmiddels in de vergadering van Provinciale Staten eind juni 2001 politiek en bestuursrechtelijk was afgedaan, het handelen van verdachte geen schade teweeg had gebracht en de aangifte met name op instigatie van het openbaar ministerie heeft plaatsgevonden.

Het openbaar ministerie had onder deze omstandigheden niet tot vervolging van verdachte over mogen gaan.

Het hof verwerpt voormeld beroep op niet ontvankelijkheid nu, gelet op de belangen die met de in artikel 25 van de Provinciewet verwoorde geheimhoudingsplicht zijn gemoeid, het algemeen belang vergt dat overtreding van artikel 272 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgespoord en vervolgd. Het is krachtens het in artikel 167 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel aan het openbaar ministerie om te beslissen of- en zo ja- wie vervolgd wordt. Slechts indien zou blijken dat het openbaar ministerie bij zijn vervolgingsbeleid zou handelen in strijd met de wet, een verdrag of een beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken. Het bestaan van een dergelijke situatie is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.

Ook het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn strafvervolging, omdat de aangifte zijdens Gedeputeerde Staten niet onverwijld heeft plaatsgevonden, hetgeen artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft, wordt door het hof verworpen. Artikel 162 is niet in het leven geroepen in het belang van de verdachte. De verplichting tot onverwijlde aangifte, die in het artikel is opgelegd aan de aldaar bedoelde openbare colleges en ambtenaren, heeft ten doel ambtelijke corruptie te bestrijden. De verdachte, van wie dus geen rechtens te beschermen belang in het geding is, kan zich niet op de niet of de niet juiste naleving van dit artikel beroepen voor zijn betoog dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging.

De bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 5 juni 2001 tot en met 18 juni 2001 in Nederland, telkens opzettelijk een geheim heeft geschonden, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van een wettelijk voorschrift verplicht was het te bewaren, immers heeft hij, verdachte, toen en daar telkens opzettelijk twee geschriften (een Concept Statenvoorstel, nummer 56/01A en een bijbehorend Memorandum of Understanding), waar op 5 juni 2001 door Gedeputeerde Staten van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT