Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 18 de Junio de 2013

Datum uitspraak18 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

11/3796 WSF-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van

1 juni 2011, 10/1408 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 18 juni 2013

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. L.S. Karst een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Karst en J.G.B. Venneman.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is op 5 januari 1987 geboren in de toenmalige Letse Socialistische Sovjetrepubliek. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie verkregen betrokkene en haar moeder de Letse nationaliteit. In 2004 is Letland toegetreden tot de Europese Unie (EU).

1.2. Vanaf juni 2005 woont de moeder van betrokkene in Nederland. Daar trad zij op 16 september 2005 in het huwelijk met een Nederlander. Sinds 2 januari 2008 verricht de moeder van betrokkene in Nederland betaalde arbeid, aanvankelijk op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en sinds 1 april 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 24 uur per week.

1.3. In vervolg op het door haar in Letland genoten hoger onderwijs heeft betrokkene zich per september 2010 ingeschreven aan de Radboud Universiteit te Nijmegen voor een voltijds masteropleiding ‘Linguistics’. Deze opleiding heeft zij in april 2012 voltooid.

1.4. Bij formulier ‘aanvraag studiefinanciering hoger onderwijs’, gedateerd 20 maart 2010, heeft betrokkene studiefinanciering aangevraagd in de vorm van een basisbeurs voor een thuiswonende studerende en een OV-studentenkaart. Betrokkene heeft diverse bescheiden overgelegd en aangegeven dat haar moeder inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

1.5. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft appellant afwijzend beslist op de aanvraag van betrokkene. Het bezwaar hiertegen heeft appellant bij besluit van 20 juli 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat betrokkene niet voldoet aan het in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) opgenomen nationaliteitsvereiste en ook niet ingevolge het Unierecht moet worden gelijkgesteld met een Nederlander, aangezien de moeder van betrokkene inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT