Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 19 de Mayo de 2009

Datum uitspraak19 de Mayo de 2009
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

08/2525 ANW

08/2526 ANW

08/3840 ANW

08/3842 ANW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 maart 2008, 06/2350 en 06/2713 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)

Datum uitspraak: 19 mei 2009

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellante heeft mr. A. Stoel, advocaat te Dronten, hoger beroep ingesteld.

    De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stoel. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.

  2. OVERWEGINGEN

    1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

      1.1. Appellante ontving sedert 1 augustus 1998 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Naar aanleiding van een bij de Svb ingekomen anonieme tip van 12 mei 2005 dat appellante al zeven jaar zou samenwonen met [K.] (hierna: [K.]) heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende uitkering. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, zijn diverse instanties om inlichtingen verzocht, zijn observaties verricht en zijn appellante en [K.] alsmede diverse getuigen gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 april 2006. De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 19 mei 2006 het recht op nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 juli 1999 te beëindigen (lees: in te trekken). De besluitvorming berust op de overweging dat appellante in juni 1999, zonder daarvan mededeling te doen aan de Svb, een gezamenlijke huishouding is gaan voeren met [K.]. In verband daarmee heeft de Svb bij besluit van 5 juli 2006 de uitgekeerde nabestaandenuitkering over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 april 2006 tot een totaalbedrag van € 81.328,50 van appellante teruggevorderd.

      1.2. Bij besluit van 27 september 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2006 ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 27 september 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 juli 2006 gegrond verklaard voor zover het betreft de wijze van invordering en het voor het overige ongegrond verklaard.

    2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, het beroep tegen de besluiten van 27 september 2006 gedeeltelijk gegrond verklaard en de Svb opdracht gegeven zowel wat betreft de intrekking als de terugvordering een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

      De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, echter niet reeds vanaf 1 juli 1999 maar pas vanaf november 2001. In aansluiting hierop heeft de rechtbank voorts beslist dat de datum waarop de Svb de nabestaandenuitkering van appellante heeft beëindigd onjuist is en dat in verband daarmee ook de periode van terugvordering moet worden aangepast.

    3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

    4. Hangende de behandeling in hoger beroep heeft de Svb, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 29 mei 2008 twee nieuwe besluiten op bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar tegen de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT