Eerste aanleg - meervoudig van Centrale Raad van Beroep, 16 de Marzo de 2006

Datum uitspraak16 de Marzo de 2006
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

05/2096 WUV

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[eiseres], wonende te [woonplaats]Indonesi), eiseres,

en

de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

    Onder dagtekening 17 februari 2005, kenmerk JZ/R60/2005/0066, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).

    Tegen dit besluit heeft eiseres op bij het beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.

    Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

    Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 februari 2006. Aldaar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.

  2. MOTIVERING

    In februari 2004 heeft eiseres, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indi, bij verweerster een aanvraag ingediend om met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde te worden gelijkgesteld en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en een bijzondere voorziening.

    Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 28 september 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Hiertoe is overwogen dat eiseres geen vervolging heeft ondergaan en voorts niet voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, van de Wet vervatte nationaliteitsvereisten, zodat ook gelijkstelling met de vervolgde als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet niet mogelijk is.

    De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.

    Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.

    In dit geding staat centraal de vraag of verweerster terecht heeft geweigerd eiseres met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet gelijk te stellen met de vervolgde.

    Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd de persoon die vervolging heeft ondergaan, maar niet voldoet aan de vereisten als bedoeld in het eerste lid van artikel 3 van de Wet, dan wel de persoon die voldoet aan de vereisten van evenvermeld eerste lid en tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met vervolging, met de vervolgde gelijk te stellen indien het niet toepassen van de Wet ten aanzien van deze persoon een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.

    Uit die bepaling volgt dat gelijkstelling niet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT