Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 21 de Octubre de 2008

Datum uitspraak21 de Octubre de 2008
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

21 oktober 2008

Strafkamer

nr. 08/00142

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op de beroepen in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 december 2007, nummer 22/006120-07, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Scheveningen" te 's-Gravenhage.

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 24 juli 2007 - het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 09/750007-07 onder 1 tenlastegelegde.

  2. Geding in cassatie

    De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.

    Namens de verdachte heeft mr. A.B.G.T. von Bóné, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door hem ingestelde beroep en tot verwerping van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingestelde beroep.

  3. Gang van zaken

    3.1. Omtrent de beschuldigingen die het Openbaar Ministerie tegen de verdachte heeft uitgebracht, bevat het bestreden arrest de navolgende, aan het vonnis van de Rechtbank ontleende, samenvattende omschrijving:

    "1. Verdachte staat terecht voor betrokkenheid bij een aantal ernstige strafbare feiten (die zouden zijn) gepleegd in Rwanda in april 1994. De tot verdachte gerichte beschuldigingen zijn vervat in twee dagvaardingen welke gevoegd worden behandeld.

  4. Verdachte is in de zaak met parketnummer 09/750009-06 voor het eerst gedagvaard voor een pro forma zitting op 21 november 2006. Deze zaak is wederom pro forma behandeld op 12 februari 2007 en 5 maart 2007, alsmede ter zitting van 11 mei 2007, welke werd voorgezet op 16 en 21 mei 2007. Deze dagvaarding betreft de volgende feitencomplexen:

    I Ambulancemoorden, kort gezegd het doden van een aantal vrouwen en kinderen die in een ambulance werden vervoerd;

    II Zevendedags Adventisten complex Mugonero, kort gezegd het doden van en/of toebrengen van (zwaar) lichamelijk en/of geestelijk letsel aan een grote groep mensen die waren gevlucht naar dit complex;

    III Gijzelen/ vernederen/ bedreigen van de familie [A].

  5. Verdachte is in de zaak met parketnummer 09/750007-07 voor het eerst gedagvaard voor de zitting van 11 mei 2007 (voortgezet op 16 en 21 mei 2007) . Deze tweede dagvaarding betreft de volgende feitencomplexen:

    IV Verkrachtingen en aanslagen op het leven van een aantal vrouwen;

    V Weghalen van en moord op de kleinkinderen van de familie [B].

  6. Al deze feitencomplexen zijn - kort gezegd - primair tenlastgelegd als oorlogsmisdrijven (artikel 8 Wet Oorlogsstrafrecht) en subsidiair als foltering (artikelen 1 en 2 Uitvoeringswet Folteringsverdrag).

  7. Op de tweede dagvaarding zijn voorts (als feit 1) alle vijf feitencomplexen mede telastgelegd als genocide (artikel 1 Uitvoeringswet genocideverdrag). De strafvervolging ten aanzien van dit feit heeft de officier van justitie overgenomen van de Aanklager van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van Rwanda of buurlanden van Rwanda op tijdstippen gelegen tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994 (verder: Rwanda-tribunaal)."

    3.2. Onder het hoofd "de gang van zaken met betrekking tot de vervolging" houdt het arrest van het Hof het volgende in:

    "De verdachte, die in 1998 in Nederland politiek asiel vroeg, is op 7 augustus 2006 in Amsterdam aangehouden op verdenking van door hem gepleegde oorlogsmisdrijven. Zijn vervolging berustte aanvankelijk daarop (vgl. de eerste dagvaarding, zie § 2 onder 2). Bij brief van 11 augustus 2006 heeft de Officier van Justitie de Prosecutor van het Rwanda-tribunaal op de hoogte gesteld van de aanhouding van de verdachte, op 29 september 2006 heeft de Prosecutor van het Rwanda-tribunaal vervolgens een schriftelijk verzoek ingediend tot overname van de strafvervolging ter zake van genocide, gepleegd bij twee in het verzoek omschreven incidenten (in de eerste inleidende dagvaarding onder 1. en 2. omschreven) en "similar facts on other dates between 6 April 1994 and 17 July 1994 in the territory of Rwanda". Dit verzoek is door tussenkomst van de Nederlandse ambassadeur in Tanzania aan de Minister van Justitie gedaan, die het openbaar ministerie bij schrijven van 27 november 2006 machtigde de strafvervolging van het Tribunaal over te nemen. Op 5 januari 2007 deed de officier van justitie een (tweede) vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek, die, mede, betrekking had op verdenking van genocide (vgl. hierboven § 2 onder 5).

    In reactie op een schriftelijk verzoek van de advocaat-generaal van 23 november 2007 heeft de Prosecutor van het Rwanda-tribunaal per e-mail op 30 november 2007 onder meer bericht dat er door hem een overeenkomst gesloten is met de Nederlandse autoriteiten omtrent de overname van strafvervolging van de verdachte terzake van genocide."

    3.3. Omtrent de procesgang en de omvang van het hoger beroep houdt het arrest van het Hof het volgende in:

    In eerste aanleg is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van de in de tweede dagvaarding (parketnummer 09-750007-07) als feit 1 geformuleerde beschuldiging van genocide, zulks op grond dat - kort samengevat - rechtsmacht voor dit feit ontbreekt. De officier van justitie heeft op 1 augustus 2007 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank zijn neergelegd in een op 17 augustus 2007 gedagtekende Appelschriftuur en een op 28 september 2007 gedagtekende Nadere appelschriftuur.

    (...)

    Het hof stelt vast dat de beslissing van de rechtbank uitsluitend betrekking heeft op (preliminaire vragen met betrekking tot) het in de tweede dagvaarding onder 1 tenlastegelegde feit. Het hof gaat ervan uit dat de rechtbank dit feit (nadat de feiten op de eerste en tweede dagvaarding op 11 mei 2007 waren gevoegd) materieel op de voet van artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering van de overige feiten heeft afgesplitst.

    3.4. Omtrent de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het ingestelde hoger beroep heeft het Hof het volgende overwogen en beslist:

    De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2007 een preliminair verweer gevoerd inhoudende dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de beslissing van de rechtbank een tussenbeslissing is, waartegen in de visie van de verdediging geen hoger beroep open staat.

    Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep reeds een beslissing genomen op dit verweer. Het hof is - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2004 (LJN: AN 9235) - van oordeel dat gelet op de bewoordingen en de omschrijving van de beslissing in het vonnis van de rechtbank sprake is van een einduitspraak in de zin van artikel 138 van het Wetboek van Strafvordering waartegen op grond van artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep openstaat. Het hof heeft dit verweer dan ook verworpen.

    Voorts heeft de raadsman bij pleidooi aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep op grond van het feit dat de appelschriftuur niet binnen de termijn zoals neergelegd in artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering is ingediend. Het hof overweegt dat artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering het hof de mogelijkheid geeft in een dergelijke situatie tot niet-ontvankelijkverklaring over te gaan. Dit artikel bevat daartoe echter geenszins een verplichting en het hof ziet in de onderhavige kwestie geen enkele aanleiding tot niet-ontvankelijkverklaring over te gaan. Het hof verwerpt mitsdien dit verweer.

  8. Wettelijk kader

    4.1. Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09/750007-07 onder 1 tenlastegelegde. Die tenlastelegging is toegesneden op art. 1 van de (inmiddels vervallen) Uitvoeringswet genocideverdrag.

    4.2. De te dezen relevante wettelijke voorschriften luiden als volgt:

    - art. 1, eerste lid, Uitvoeringswet genocideverdrag:

    Hij die met het oogmerk een nationale of etnische groep, een groep behorend tot een bepaald ras, dan wel een groep met een bepaalde godsdienst of levensovertuiging, geheel of gedeeltelijk, als zodanig te vernietigen, opzettelijk:

    1°. leden van de groep doodt;

    2°. leden van de groep zwaar lichamelijk of geestelijk letsel toebrengt;

    3°. (...);

    4°. (...);

    5°. kinderen van de groep gewelddadig overbrengt naar een andere groep wordt als schuldig aan genocide gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

    - Art. 4 Uitvoeringswet genocideverdrag:

    De bij de artikelen 1 en 2 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

    - Art. 5, eerste lid, Uitvoeringswet genocideverdrag:

    De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander, die zich buiten Nederland schuldig maakt:

    1°. aan een misdrijf omschreven in de artikelen 1 en 2 van deze wet;

    2°. (...).

    - Art. 4a, eerste lid, Wetboek van Strafrecht:

    De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder tegen wie de strafvervolging door Nederland van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor Nederland volgt.

  9. De bestreden beslissing

    5.1. De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT