Eerste aanleg - enkelvoudig van Centrale Raad van Beroep, 24 de Enero de 2013
Datum uitspraak | 24 de Enero de 2013 |
Uitgevende instantie: | Centrale Raad van Beroep |
11/7319 WUV-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raadskamer WUV van de Pensioen en Uitkeringsraad, thans: de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 24 januari 2013
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de plaats getreden van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de voormalige Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 september 2011, kenmerk BZ01302464 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940 1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2012. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
OVERWEGINGEN
-
Appellant heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 9 september 2011, kenmerk BZ01256547. Dit kenmerk betreft echter een besluit dat verweerder op 13 mei 2011 ten aanzien van appellant heeft genomen. Ten tijde van het indienen van het beroepschrift was de termijn om tegen laatstgenoemd besluit beroep in te stellen reeds verstreken. Gelet hierop, en op hetgeen appellant desgevraagd in zijn brief van 14 maart 2012 heeft kenbaar gemaakt, merkt de Raad het beroep aan als gericht tegen het besluit van 9 september 2011, kenmerk BZ01302464.
-
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant, geboren in 1931, is in 1975 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Als zodanig zijn hem een periodieke uitkering en verschillende voorzieningen toegekend. Aanvaard is dat zijn psychische klachten, epilepsie en parodontaal lijden in causaal verband staan met de vervolging. Hij woont thans in het bejaardenhuis [C.], waarvan de verzorgingskosten door een voorziening op grond van de Wuv worden gedekt.
2.2. In september 2010 heeft appellant een aanvraag ingediend om vergoeding van de...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT