Besluit van 27 mei 1999 tot vaststelling van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 en tot herziening van enkele andere besluiten in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1999

234

Besluit van 27 mei 1999 tot vaststelling van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 en tot herziening van enkele andere besluiten in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 juli 1998, nr. MJZ 98.0655984, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 8.5, 8.22, derde lid, 8.44, 19.3, eerste lid, en 21.8 van de Wet milieubeheer, 5, eerste lid, en 5a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, 13 van de Brandweerwet 1985 en 2c, 25a en 25b van de Wet rampen en zware ongevallen, alsmede Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10);

De Raad van State gehoord (advies van 28 augustus 1998, nr. W08.98.0384);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 mei 1999, nr. MJZ99167397, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Begripsbepaling en werkingssfeer

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. inrichting: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort; b. gevaarlijke stoffen: stoffen, mengsels of preparaten, genoemd in

Staatsblad 1999 234 1

bijlage I, deel 1, of behorend tot een categorie, genoemd in bijlage I, deel 2, en aanwezig als grondstof, product, bijproduct, residu of tussenprodukt, met inbegrip van stoffen, mengsels of preparaten waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces ontstaan; c. opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen: opslag van verpakte gevaarlijke stoffen gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van die stoffen en de overbrenging daarvan naar of van een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en de betrokken gevaarlijke stoffen in hun oorspronkelijke verpakking blijven; d. werkgever: werkgever, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet; e. werknemer: werknemer, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet; f. zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken; g. Onze Ministers: Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; h. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor een inrichting waarop dit besluit van toepassing is; i. inspecteur: inspecteur bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer; j. veiligheidsrapport: rapport als bedoeld in artikel 10; k. bijlage: bij dit besluit behorende bijlage; l. installatie: technische eenheid binnen een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden vervaardigd, gebruikt, gebezigd, verwerkt of opgeslagen; daartoe wordt mede gerekend alle uitrusting, constructies, leidingen, machines, gereedschappen, eigen spoorwegemplacementen, laad- en loskades, aanlegsteigers voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies, die nodig zijn voor de werking van de installatie.

Artikel 2

Dit besluit is niet van toepassing op: a. inrichtingen in gebruik bij de krijgsmacht; b. inrichtingen voor zover daarvoor een vergunning is vereist of algemene voorschriften gelden krachtens de Kernenergiewet; c. 1°. inrichtingen waarop de Mijnwet 1903 van toepassing is; 2°. inrichtingen waarop de Mijnwet continentaal plat van toepassing is;

  1. inrichtingen voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen om ze daar te laten; e. inrichtingen die geheel of nagenoeg geheel zijn bestemd voor de opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten; f. spoorwegemplacementen, voor zover zij geen onderdeel zijn van een inrichting waarop dit besluit van toepassing is.

Artikel 3

1. Indien de werkgever een ander is dan degene die de inrichting drijft, is het bij en krachtens dit besluit bepaalde van overeenkomstige

Staatsblad 1999 234 2

toepassing op de werkgever voor zover het betreft de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de in het bedrijf, de inrichting of een onderdeel daarvan werkzame werknemers. 2. De werkgever en degene die de inrichting drijft, geven onverminderd hun eigen verantwoordelijkheid gezamenlijk en in overleg uitvoering aan het bij en krachtens dit besluit bepaalde met betrekking tot de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de in het eerste lid bedoelde werknemers.

Paragraaf 2 Algemene bepalingen

Artikel 4

1. De in deze paragraaf gegeven voorschriften gelden ten aanzien van inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen krachtens vergunning aanwezig mogen zijn of ten gevolge van het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces kunnen worden gevormd: a. in een hoeveelheid, gelijk aan of groter dan de in bijlage I, deel 1, tweede kolom, dan wel bijlage I, deel 2, tweede kolom, bij de desbetreffende stof of categorie vermelde hoeveelheid; b. in kleinere dan de onder a bedoelde hoeveelheden, waarvan de som na toepassing van de formule die in bijlage I, deel 3, is weergegeven, gelijk is aan of groter is dan de daar genoemde waarde. 2. Indien een gevaarlijke stof of groep van gevaarlijke stoffen genoemd in bijlage I, deel 1, tevens behoort tot een categorie genoemd in bijlage I, deel 2, geldt voor de toepassing van het eerste lid de in deel 1 bij die stof of groep van stoffen vermelde drempelwaarde.

Artikel 5

1. Degene die een inrichting drijft, treft alle maatregelen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. 2. Degene die een inrichting drijft, heeft in de inrichting een document voorhanden waarin het door hem gevoerde beleid ter voorkoming van zware ongevallen, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de risico's, is vastgelegd. Dit document bevat de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico's van zware ongevallen. Degene die een inrichting drijft, als bedoeld in artikel 8, mag het document opnemen in het veiligheidsrapport. 3. Ten einde het in het tweede lid bedoelde beleid te bepalen en uit te voeren, voert degene die een inrichting drijft, een veiligheidsbeheerssysteem in. In het veiligheidsbeheerssysteem komen de elementen, genoemd in bijlage II aan de orde. 4. Indien in de inrichting of een onderdeel daarvan of in de werking van de inrichting of van dat onderdeel een verandering wordt aangebracht die voor de risico's van een zwaar ongeval belangrijke gevolgen kan hebben, draagt degene die de inrichting drijft, er voor zorg dat het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem opnieuw worden beoordeeld en indien nodig worden herzien en dat het document, bedoeld in het tweede lid, dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Een zodanige beoordeling onderscheidenlijk herziening vindt tevens plaats indien een verandering in het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft. 5. Onze Ministers kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid.

Staatsblad 1999 234 3

Artikel 6

1. Degene die de inrichting drijft, stelt het bevoegd gezag onverwijld schriftelijk in kennis van: a. iedere significante wijziging van de inrichting die betrekking heeft op een of meer onderwerpen waaromtrent in of bij de aanvraag gegevens zijn verstrekt als bedoeld in artikel 5.15a, eerste lid, onder a tot en met f, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, of waaromtrent in de kennisgeving, bedoeld in artikel 26, eerste lid, gegevens zijn verstrekt; b. iedere significante wijziging van de processen waarbij een gevaarlijke stof wordt gebruikt; c. de sluiting van een installatie. 2. Het bevoegd gezag zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst, een exemplaar van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, aan: a. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; b. de inspecteur; c. de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet; d. gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT