Besluit DNA-onderzoek Wiv 2017

Besluit van 18 april 2018, houdende regels met betrekking tot het verrichten van DNA-onderzoek in het kader van de uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Besluit DNA-onderzoek Wiv 2017)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie van 22 december 2017, nr. 2017-0000212750; Gelet op artikel 43, achtste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 1 maart 2018, no. W04.17.0403/I);Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie van 17 april 2018, nr 2018-0000177542; Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Begripsbepaling

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:a. wet:

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;b. DNA-onderzoek:

onderzoek als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de wet;c. DNA-profielenregistratie:

de registratie, bedoeld in artikel 7, eerste lid;d. NEN-EN ISO/IEC 17025:

algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, uitgegeven door het Nederlandse Normalisatie-Instituut, zoals deze luidden in januari 2007; e. sporenidentificatienummer:

uniek nummer waarmee een drager van DNA-sporen uniek wordt geïdentificeerd.

Paragraaf 2 Veiligstellen van celmateriaal

Artikel 2
  1. Een voorwerp met daarop mogelijk celmateriaal dat door de dienst is meegenomen voor DNA-onderzoek wordt, zolang dat celmateriaal niet is veiliggesteld, door de dienst geconditioneerd opgeslagen. Van dit voorwerp wordt in een daartoe ingerichte ruimte celmateriaal veiliggesteld en de verpakking waarin dit celmateriaal wordt gedaan, wordt voorzien van een sporenidentificatienummer. 2. In daarvoor in aanmerking komende gevallen wordt het celmateriaal, in afwijking van het eerste lid, veiliggesteld door het laboratorium, bedoeld in artikel 5. 3. Indien het voorwerp met daarop mogelijk celmateriaal niet door de dienst kan worden meegenomen van de plaats waar het is aangetroffen, wordt het celmateriaal op die plaats veiliggesteld. Het veiliggestelde celmateriaal wordt van een tijdelijk waarmerk ter unieke identificatie voorzien en zo spoedig mogelijk voorzien van een sporenidentificatienummer. 4. De handelingen, bedoeld in het eerste en derde lid, vinden plaats door daartoe door of namens het hoofd van de dienst aangewezen medewerkers van de dienst.

Paragraaf 3 Administratie inzake de uitvoering van de bevoegdheid tot DNA-onderzoek

Artikel 3

De dienst houdt in verband met de toepassing van de bevoegdheid tot het uitvoeren van DNA-onderzoek een administratie bij. De administratie omvat: a. een omschrijving van het voorwerp waarop zich mogelijk celmateriaal bevindt of het daarvan veiliggestelde celmateriaal; b. de wijze waarop het voorwerp of het celmateriaal, bedoeld onder a, is verkregen; c. voor zover van toepassing de locatie van het voorwerp, bedoeld onder a, is verkregen dan wel de locatie waar het celmateriaal is veiliggesteld; d. de datum van verwerving van het voorwerp of het veiligstellen van het celmateriaal, bedoeld onder a; e. de identificerende gegevens van de medewerkers van de dienst die rechtstreeks bij de verkrijging van het voorwerp of het celmateriaal zijn betrokken; f. het sporenidentificatienummer of, indien dat niet gehanteerd is, een ander uniek identificatienummer.

Paragraaf 4 Profilering van celmateriaal

Artikel 4
  1. Een DNA-onderzoek mag uitsluitend worden verricht in een laboratorium, dat: a. door de Raad van Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek, of b. gevestigd is in het buitenland en door een met de Raad van Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van forensisch onderzoek. 2. Indien de accreditatie van een laboratorium als bedoeld in het eerste lid is ingetrokken, geschorst of na de vervaldatum niet is verlengd, mag het DNA-onderzoek niet door dit laboratorium worden uitgevoerd.

Artikel 5
  1. Indien Onze betrokken Minister toestemming heeft verleend voor het verrichten van het DNA-onderzoek, wordt het van het voorwerp veiliggestelde celmateriaal of het voorwerp aangeboden aan het laboratorium dat het DNA-onderzoek zal uitvoeren. Het celmateriaal of het voorwerp wordt aangeboden in daarvoor bestemd verpakkingsmateriaal en afgesloten met een fraudebestendige sluitzegel of een fraudebestendige afsluiting. 2. Van een afgifte als bedoeld in het eerste lid wordt aantekening gemaakt in de administratie, bedoeld in artikel 3. 3. Aan het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, worden door de dienst tevens de volgende gegevens verstrekt: a. het referentienummer en het kenmerk van de door de minister verleende toestemming voor DNA-onderzoek; b. de datum waarop door de minister toestemming is verleend; c. de gegevens van de contactpersoon bij de dienst; d. een beschrijving van het uit te voeren DNA-onderzoek; e. de wijze waarop de resultaten van het DNA-onderzoek dienen te worden gerapporteerd. 4. Indien Onze betrokken Minister geen toestemming verleent voor het verrichten van het DNA-onderzoek, wordt het voorwerp met daarop mogelijk celmateriaal, indien nodig, teruggeplaatst of het van het voorwerp veiliggestelde celmateriaal terstond door een medewerker van de desbetreffende dienst vernietigd. Van de vernietiging wordt een aantekening gemaakt in de administratie, bedoeld in artikel 3.

Artikel 6
  1. De deskundige die is belast met het verrichten van het DNA-onderzoek, verricht het DNA-onderzoek volgens een van de methoden die zijn goedgekeurd bij het verlenen van accreditatie aan het laboratorium waaraan hij is verbonden. 2. De deskundige verricht het onderzoek binnen een met de dienst overeengekomen termijn. 3. De deskundige stelt een schriftelijk verslag op van het DNA-onderzoek en ondertekent het verslag. 4. Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat in ieder geval: a. het sporenidentificatienummer of, indien dat niet gehanteerd wordt, een ander uniek identificatienummer; b. de toegepaste methode; c. de resultaten en de conclusies van het DNA-onderzoek, inclusief het verkregen DNA-profiel en de allelen-tabel. 5. Het verslag wordt in persoon uitgereikt aan een medewerker van de desbetreffende dienst. Het in de administratie van het laboratorium opgenomen verslag, alle ten behoeve van de opmaak van het verslag opgenomen gegevens en de DNA-profielen worden terstond verwijderd. 6. Het DNA-extract dat na het verkrijgen van een DNA-profiel resteert, wordt zo spoedig mogelijk en in aanwezigheid van een medewerker van de desbetreffende dienst vernietigd. 7. Van de ontvangst van het verslag, bedoeld in het vijfde lid, alsmede de vernietiging van het DNA-extract, bedoeld in het zesde lid, wordt aantekening gemaakt in de administratie, bedoeld in artikel 3. 8. Het eventueel afgegeven voorwerp wordt teruggegeven aan een medewerker van de desbetreffende dienst, die het voorwerp indien nodig, terugplaatst of terstond vernietigt. Van de vernietiging wordt aantekening gemaakt in de administratie, bedoeld in artikel 3.

Paragraaf 5 De registratie en vergelijking van DNA-profielen

Artikel 7
  1. De dienst richt een DNA-profielenregistratie in. 2. De dienst richt voorts een registratie in met DNA-profielen van medewerkers van de dienst die bij de uitvoering van het DNA-onderzoek fysiek in aanraking kunnen komen met voorwerpen met daarop mogelijk celmateriaal en het veiliggestelde celmateriaal. Het opnemen van DNA-profielen in de registratie geschiedt uitsluitend met instemming van de betrokken medewerker. Het DNA-profiel van een medewerker, die niet meer bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 43 van de wet, is betrokken, wordt uiterlijk binnen drie maanden na beëindiging van diens betrokkenheid, uit de registratie verwijderd en vernietigd. Van de vernietiging wordt aantekening gemaakt in de administratie, bedoeld in artikel 3. 3. In de DNA-profielenregistratie worden uitsluitend de volgende gegevens vastgelegd: a. het DNA-profiel; b. het sporenidentificatienummer of, indien dat niet gehanteerd wordt, een ander uniek identificatienummer; c. de datum waarop het DNA-profiel is vastgesteld; d. het laboratorium en de deskundige waarin onderscheidenlijk door wie het DNA-profiel is vastgesteld; e. de herkomst van het celmateriaal op basis waarvan het DNA-profiel is vastgesteld. 4. Voor zover een DNA-profiel door een dienst is verkregen van een andere instantie worden, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het derde lid, uitsluitend de volgende gegevens opgenomen: a. het door de verstrekker van het DNA-profiel daaraan toegekende unieke identificatienummer; b. het door de dienst toegekende registratienummer; c. de datum waarop het DNA-profiel aan de dienst is verstrekt; d. de gegevens betreffende de identiteit van de instantie die het DNA-profiel heeft verstrekt. 5. De aan een DNA-profiel gerelateerde persoonsidentificerende gegevens worden logisch en technisch gescheiden van de registratie, bedoeld in het eerste lid in een afzonderlijke registratie bewaard. 6. De toegang tot de gegevens verwerkt in de DNA-profielenregistratie, de registratie, bedoeld in het tweede lid, en de gegevens, bedoeld in het vijfde lid is slechts toegestaan aan ambtenaren van de dienst die, bij uitsluiting van anderen, daartoe door Onze betrokken Minister of namens deze het hoofd van de dienst zijn aangewezen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT