Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015

Besluit van 10 november 2014, houdende regels omtrent de verstrekking van subsidie aan een rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 241, 256 en 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van vreemdelingen (Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 oktober 2014, nr. 571509; Gelet op artikel 48v Wet Justitie-subsidies;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 oktober 2014, RvS. no. W03.14.0372/II); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 oktober 2014, kenmerk 578457; Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artículos 1 y 2
Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:a. Onze Minister:

Onze Minister van Veiligheid en Justitie;b. rechtspersoon:

de rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 241, zesde lid, 256, eerste lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van vreemdelingen; c. subsidie:

de aan de rechtspersoon te verstrekken subsidie ten behoeve van de uitoefening van de taak, bijzondere door Onze Minister aan te geven kosten daaronder begrepen. d. gerealiseerde jaarbezetting:

het aantal minderjarigen waarvoor de rechtspersoon in het jaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt, taken bedoeld in de artikelen 241, zesde lid, 256, eerste lid, of 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft uitgevoerd.

Artikel 2
  1. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. 2. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. 3. De subsidie wordt bepaald aan de hand van door Onze Minister vast te stellen normbedragen per taak.

HOOFDSTUK II VERLENING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE Artículos 3 a 19

§ 1. De aanvraag

Artikel 3
  1. Uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar stelt Onze Minister de rechtspersoon schriftelijk in kennis van het beleid, dat betrekking heeft op de taak van de rechtspersoon. 2. Voorts deelt hij de voorlopig vastgestelde normbedragen mee.

Artikel 4

De aanvraag van de subsidie gaat tevens vergezeld van het certificaat, bedoeld in artikel 3.3 van de Jeugdwet ofwel van de uitkomsten van de jaarlijkse controle door de certificerende instelling, bedoeld in artikel 3.2.3, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 5

Het bedrag van de subsidieverlening wordt bepaald door de normbedragen per taak te vermenigvuldigen met de toegekende capaciteit, zijnde het aantal minderjarigen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.

Artikel 6
  1. Het bedrag, bedoeld in artikel 5, kan in de loop van het begrotingsjaar worden gewijzigd, indien als gevolg van de ontwikkeling van de prijzen of de ontwikkeling in de loonkosten de geldende begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt aangepast. 2. Onze Minister kan bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als prijsgevoelig en welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als loongevoelig.

Artikel 7
  1. Onze Minister beslist voor 1 januari van het boekjaar op de aanvraag tot subsidieverlening. 2. Indien de subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt zij verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.

§ 3. Verplichtingen van de rechtspersoon

Artikel 8

De rechtspersoon behoeft de voorafgaande toestemming van Onze Minister voor de rechtshandelingen genoemd in de onderdelen a tot en met f en h tot en met j van het eerste lid van artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede voor een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 9

De rechtspersoon verstrekt aan Onze Minister uiterlijk vier weken na het einde van ieder kwartaal: a. een opgave van het aantal minderjarigen ten aanzien van wie het de taken bedoeld in de artikelen 241, zesde lid, 256, eerste lid, of 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek uitvoert met een aanduiding van de taken; b. andere, door Onze Minister te bepalen, gegevens die voor de verstrekking van de subsidie van belang zijn.

Artikel 10
  1. De rechtspersoon vormt een egalisatiereserve. 2. De egalisatiereserve mag uitsluitend worden aangewend voor uitgaven die in overeenstemming zijn met het activiteitenplan, bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Per boekjaar mag de toevoeging aan de egalisatiereserve niet meer bedragen dan 5% van de vastgestelde subsidie, inclusief genoten rente, waarbij het totaal van de opgebouwde egalisatiereserve niet meer mag bedragen dan een door Onze Minister te bepalen bedrag. 4. Een subsidietekort komt ten laste van de egalisatiereserve van de rechtspersoon. Is de egalisatiereserve niet toereikend, dan wordt in het navolgend boekjaar aan Onze Minister een plan van aanpak overgelegd om dit tekort op te heffen. Alsdan kan het subsidietekort ten laste komen van het eigen vermogen. 5. Onze Minister kan nadere regels stellen inzake het beheer van de egalisatiereserve.

Artikel 11

De rechtspersoon kan ten behoeve van specifieke doelen reserves of voorzieningen vormen mits deze door Onze Minister zijn goedgekeurd.

Artikel 12
  1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de rechtspersoon aan Onze Minister een vergoeding voor vermogensvorming schuldig. 2. De rechtspersoon doet van de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onverwijld mededeling aan Onze Minister. 3. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor roerende zaken wordt uitgegaan van de waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in het geval, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt uitgegaan van de ontvangen schadevergoeding. 4. Het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor onroerende zaken vindt plaats door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de rechtspersoon wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen. 5. Indien het vermogen is gevormd mede met andere middelen dan de subsidie, komt aan Onze Minister toe het bedrag, waarmee de subsidiëring door Onze Minister in verhouding tot die middelen aan de vorming van het vermogen heeft bijgedragen. 6. Onze Minister komt de in het eerste lid bedoelde vordering niet toe, indien de activiteiten van de rechtspersoon met toestemming van Onze Minister door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die rechtspersoon in eigendom worden overgedragen.

Artikel 13
  1. Indien de rechtspersoon zaken ter beschikking stelt aan of diensten verricht voor natuurlijke personen of rechtspersonen, die niet de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel hebben, brengt zij een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is. 2. Indien aan de rechtspersoon zaken ter beschikking worden gesteld door een andere rechtspersoon, die de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel heeft, betaalt zij aan deze andere...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT