Besluit van 4 december 2014 tot wijziging van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal in verband met de harmonisatie met het Algemeen Rijksambtenarenreglement

Besluit van 4 december 2014 tot wijziging van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal in verband met de harmonisatie met het Algemeen Rijksambtenarenreglement

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 3 november 2014, 2014-0000579684, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving; Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 november 2014, No.W04.14.0403/1); Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst 28 november 2014, 2014-0000625661, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De artikelen 1 tot en met 184 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en de daarbij behorende aanduidingen van hoofdstukken, worden vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 1
  1. In dit besluit wordt verstaan onder: «ambtenaar»:

degene die door het bevoegd gezag is aangesteld om in burgerlijke openbare dienst bij de Staten-Generaal werkzaam te zijn; «bevoegd gezag»:

het tot aanstelling bevoegd gezag, bedoeld in het derde lid;«griffier»:

de door elk der kamers benoemde griffier;«kamer»:

de desbetreffende Kamer der Staten-Generaal.2. De in dit besluit bedoelde bevoegdheden van de kamer kunnen uitsluitend worden uitgeoefend ten aanzien van de ambtenaren die in dienst zijn van de desbetreffende kamer. 3. De kamer, het presidium van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, onderscheidenlijk de huishoudelijke commissie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is het bevoegd gezag.

Artikel 2

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, onder f, 4a, 5a, 9, twaalfde lid, 12c, vierde lid, 33e, tweede lid, 50, tweede en derde lid, 58, tweede en derde lid, 63a, 71a, derde lid, en 73, is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, met dien verstande dat voor «Onze Minister» telkens wordt gelezen «het bevoegd gezag», voor «ministerie» «de desbetreffende kamer» voor «hoofd van dienst» «de griffier» en voor «departementaal overleg» «overleg bij de Staten-Generaal».

Artikel 3

De ambtenaar is geen lid van de Algemene Bestuursdienst of van de daaronder begrepen topmanagementgroep, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 4

De werkzaamheden van de ambtenaar worden niet als substantieel bezwarend aangemerkt.

Artikel 5
  1. De ambtenaar die de functie van griffier uitoefent, ontvangt een maandelijkse tegemoetkoming van € 533,33 in verband met representatiekosten. 2. De ambtenaar die de functie van plaatsvervangend griffier uitoefent of de functie van griffier ten minste drie maanden waarneemt, ontvangt een maandelijkse tegemoetkoming van 75% van het in het eerste lid genoemde bedrag in verband met representatiekosten.

Artikel 6
  1. De ambtenaar die namens de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal is belast met het in artikel 21, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 genoemde financieel beheer, is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, wanneer hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt. 2. De ambtenaar die namens de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal is belast met het in artikel 25 bedoelde materieelbeheer, is verplicht schade te vergoeden, wanneer hem ter zake van die schade een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 7
  1. Het is de ambtenaar verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen, tenzij deze door de kamer zijn verstrekt of voorgeschreven. 2. Het is de ambtenaar verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze zijn verstrekt of voorgeschreven door de kamer. 3. De kamer verstrekt de voorgeschreven dienstkleding. De aanschaf en het onderhoud van de dienstkleding geschieden voor haar rekening.

Artikel 8

Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van het onderzoek, het buitengewoon verlof respectievelijk de beoordeling, genoemd in de artikelen 9, derde lid, 33e, eerste lid, respectievelijk 71a, eerste en tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 9
  1. Een voornemen tot wijziging van dit besluit wordt behandeld in de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel. 2. Vanwege de Staten-Generaal wordt dit besluit niet gewijzigd dan nadat daarover met het georganiseerd overleg, bestaand uit de afgevaardigden van de centrales van verenigingen van ambtenaren, overleg is gepleegd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnootWassenaar, 4 december 2014Willem-AlexanderDe Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Uitgegeven de zestiende december 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

  1. Inleiding

    De rechtspositie van de ambtenaren die werkzaam zijn bij de ambtelijke organisaties van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal is uitgewerkt in het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG). Het ARSG is evenals het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) een algemene maatregel van bestuur (amvb) die gebaseerd is op artikel 125 van de Ambtenarenwet. Omdat het ARSG materieel nagenoeg gelijk is aan het ARAR wordt onder handhaving van enkele specifieke regelingen het ARAR in onderhavig besluit van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze aanpassing heeft een louter technisch karakter. Niet is beoogd om een wijziging van de bevoegdheid van de kamers om bijzondere arbeidsvoorwaarden overeen te komen in het overleg tussen het bevoegd gezag en de (centrales van verenigingen van) ambtenaren van de kamers aan te tasten. De van het ARAR afwijkende bepalingen worden in het ARSG vastgesteld.

    Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van het ARAR worden «vertaalfouten» voorkomen. De vertaalslag van bijvoorbeeld een arbeidsvoorwaardenovereenkomst naar regelgeving verloopt ook efficiënter, omdat immers een aanpassing van het ARAR direct gevolgen heeft voor het ARSG. Daarnaast wordt duidelijker zichtbaar op welke punten het ARSG afwijkt van het ARAR.

    Bijkomend voordeel is dat de ambtenaren van de kamers via het Rijksweb geïnformeerd worden over de bij het sector Rijk geldende arbeidsvoorwaarden.

    In het gewijzigde ARSG zijn de verwijzingen naar de bepalingen uit het Reglement van Orde van de Eerste en Tweede Kamer der Staten Generaal (hierna: de reglementen) niet langer opgenomen. Dit om de indruk te vermijden dat de onderhavige rechtspositieregeling zijn grondslag vindt in deze reglementen. De reglementen regelen de orde in de beide kamers (artikel 72 van de Grondwet) en wie met de uitvoering van de rechtspositieregelingen zijn belast. De kamers zelf beslissen over de inhoud van de reglementen. De reglementen worden door de voorzitter en de griffier van de kamers ondertekend. Echter, het ARSG is een rechtspositieregeling die is gebaseerd op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet. Deze rechtspositieregeling wordt op voordracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst door de Koning vastgesteld, waarmee de bereikte overeenstemming tussen werknemers- en werkgevers wordt geformaliseerd. Met deze wijziging wordt in het ARSG slechts geregeld dat het ARAR waar het materieel dezelfde regelingen bevat van overeenkomstige toepassing is, op welke punten het ARAR niet van toepassing is en wat er voor de ambtenaren van beide kamers afwijkend is geregeld. Het is noodzakelijk om enkele van het ARAR afwijkende bepalingen te handhaven. Zo is bijvoorbeeld zelfstandig bepaald wie het bevoegd gezag is voor de beide kamers, dat ambtenaren van de beide kamers geen lid zijn van de Algemene Bestuursdienst (ABD), evenmin van de daaronder begrepen topmanagementgroep (TMG) en dat de functies niet als functioneel bezwarende functies worden aangemerkt. Deze bepalingen wijzigen inhoudelijk niets in het ARSG zoals dat gold voor deze wijziging. Hierop wordt nader ingegaan in de artikelsgewijze toelichting.

  2. De verschillen

    Qua bevoegdheidsverdeling zijn er verschillen tussen het ARAR en het ARSG. De griffier van de Tweede Kamer en de huishoudelijke commissie dan wel voor of namens deze: de griffier van de Eerste Kamer van de Eerste Kamer zijn het tot aanstellen bevoegd gezag voor ambtenaren werkzaam bij de twee ambtelijke organisaties. Een ander verschil betreft de aanstelling. Ambtenaren die werkzaam zijn bij de beide kamers worden niet in algemene dienst van het Rijk aangesteld en evenmin zijn zij lid van de Algemene Bestuursdienst of van de daaronder begrepen topmanagementgroep.

    Onder meer vanwege de speciale werktijden hebben de ambtenaren in de kamers recht op speciale voorzieningen. Deze zogenoemde inconveniëntenregelingen voor de Eerste en de Tweede Kamer worden op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (nu de Minister voor Wonen en Rijksdienst), gehoord het ter zake bevoegde gezag bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld (artikel 25, eerste lid, onderdeel a, van het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT