Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Abbreviated LabelInvoeringswet Wabo
CourtInfrastructuur en Milieu
Subject MatterRuimtelijke ordening en milieu | Omgevingsrecht

Geldend van 01-07-2015 t/m heden

Wet van 25 maart 2010 tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in overgangsrecht te voorzien en een groot aantal wetten aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Wijzigingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en overgangsrecht
§ 1.1. Wijzigingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 1.1

[Red: Wijzigt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.]

§ 1.2. Overgangsrechtelijke bepalingen
Artikel 1.2
  • 1 Een vergunning of ontheffing als bedoeld in:

    • a. artikel 2.11.1, eerste lid, of 3.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken,

    • b. artikel 40 van de Mijnbouwwet die niet van toepassing is op het continentaal plat,

    • c. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 die niet van toepassing is op archeologische monumenten,

    • d. artikel 37 van de Monumentenwet 1988,

    • e. artikel 8.1 van de Wet milieubeheer,

    • f. artikel 3.3, onder a of b, 3.6, eerste lid, onder c, 3.7, derde of vierde lid, 3.22, eerste lid, 3.23, eerste lid, 3.38, derde, vierde of zesde lid, artikel 4.1, derde of vijfde lid, 4.2, derde lid, of 4.3, derde of vierde lid, 4.4, derde lid, 6.12, zesde lid, of 6.13, tweede lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening, of

    • g. artikel 40 van de Woningwet,

    die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht en onherroepelijk is, wordt voorzover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.

  • 2 Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op:

    • a. de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,

    • b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, indien voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of

    • c. een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 3 In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt:

    • a. een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit;

    • b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een omgevingsvergunning,

    op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.

  • 4 Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste of derde lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

  • 5 In afwijking van het vierde lid vervalt een beperking of een voorschrift waarbij krachtens artikel 8.17, tweede lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat de betrokken vergunning slechts geldt voor een bepaalde termijn.

Artikel 1.2a
  • 2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, alsmede in gevallen waarin sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waarop artikel 1.2, tweede en derde lid, van toepassing is, treedt de betrokken omgevingsvergunning niet eerder in werking dan nadat vergunning is verleend voor de betrokken bouwactiviteit.

Artikel 1.2b
  • 1 Een omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt tevens voor veranderingen van de betrokken inrichting of van de werking daarvan, waarvoor een besluit inhoudende een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer is genomen die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van het eerstgenoemde artikel van kracht en onherroepelijk is.

  • 2 Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op:

    • a. de voorbereiding en vaststelling van het besluit inzake een verklaring als bedoeld in het eerste lid indien voor dat tijdstip met betrekking tot de voorgenomen verandering een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer is gedaan;

    • b. een besluit inzake een verklaring als bedoeld in het eerste lid die nog niet onherroepelijk is.

    Vanaf het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden is met betrekking tot dat besluit het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.2c

Een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening die met toepassing van artikel 4.1.1, eerste lid, onderdeel j, en tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is verleend voor het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning en op grond van artikel 1.2 met een omgevingsvergunning wordt gelijkgesteld, geldt slechts voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning onafgebroken bewoont.

Artikel 1.3
  • 1 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a van de Woningwet is ingediend en op dat tijdstip nog geen sprake is van zowel een onherroepelijke bouwvergunning eerste fase als een onherroepelijke bouwvergunning tweede fase, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip geldende recht van toepassing op:

    • a. de indiening van een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;

    • b. de indiening van een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet;

    • c. de voorbereiding en vaststelling van een beschikking op een aanvraag of een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase en een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;

    • d. de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase.

  • 2 De bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, op het tijdstip waarop beide beschikkingen onherroepelijk zijn geworden.

Artikel 1.4
  • 1 Een vergunning of ontheffing voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.

  • 2 Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.5
  • 1 Een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, 3.27, eerste lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, of 3.42, eerste lid, van die wet dat onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.

  • 2 Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.5a
  • 1 In afwijking van artikel 1.2, tweede lid, onder c, wordt een beslissing omtrent een aanvraag om:

    • a. een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, 3.22, 3.23 of 3.38, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening,

    • b. een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, 3.27, eerste lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, of 3.42, eerste lid, van die wet, of

    • c. een ontheffing van de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT