Beschikking van de Minister van Justitie van 21 juli 1998, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Huursubsidiewet, zoals deze luidt met ingang van 1 juli 1998

Beschikking van de Minister van Justitie van 21 juli 1998, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Huursubsidiewet, zoals deze luidt met ingang van 1 juli 1998

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel V van de wet van 22 april 1998, Stb. 289;Besluit:

de tekst van de Huursubsidiewet, zoals deze luidt met ingang van 1 juli 1998, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking. 's-Gravenhage, 21 juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de achtentwintigste juli 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN DE HUURSUBSIDIEWET, ZOALS DEZE LUIDT MET INGANG VAN 1 JULI 1998

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1 Definities Artículos 1 a 6
Artikel 1

In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

  1. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente waar de woning gelegen is waarop de huursubsidie of de bijzondere bijdrage in de huurlasten, bedoeld in artikel 26b, betrekking heeft;

  2. huurcommissie: de huurcommissie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de huurcommissies;

  3. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in:

    1. een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is; of

    2. een krachtens de Huisvestingswet gevorderde en toegewezen woning;

  4. huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning;

  5. huursubsidie: een financiële bijdrage krachtens deze wet, met uitzondering van artikel 26b, ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning;

  6. medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort;

  7. onderhuurder: persoon aan wie de huurder, op basis van een schriftelijke overeenkomst, een deel van de woning heeft verhuurd en die niet is de echtgenoot of geregistreerde partner van de huurder, of een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de huurder of van zijn echtgenoot of geregistreerde partner;

  8. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

  9. peildatum: de eerste dag van het subsidietijdvak;

  10. peiljaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar;

  11. rekenhuur, rekeninkomen, rekenvermogen: de rekenhuur, het rekeninkomen, en het rekenvermogen, bedoeld in artikel 5, artikel 3 onderscheidenlijk artikel 4;

  12. subsidiejaar: het tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar;

  13. subsidietijdvak:

    1. het subsidiejaar, als degene die huursubsidie aanvraagt op of voor de aanvang van dit jaar huurder is geworden;

    2. de resterende volle kalendermaanden van het subsidiejaar, als degene die huursubsidie aanvraagt gedurende dat jaar huurder is geworden;

  14. woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e, van de Woningwet, zonder eigen aandrijving.

    § 2 In aanmerking te nemen bewoningssituatie, inkomen, vermogen en huur

Artikel 2

In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

  1. eenpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die jonger dan 65 jaar was op 1 januari van het peiljaar;

  2. meerpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die samen met een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het peiljaar 65 jaar of ouder waren, de helft of minder bedraagt;

  3. eenpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die 65 jaar of ouder was op 1 januari van het peiljaar;

  4. meerpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die samen met een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het peiljaar 65 jaar of ouder waren, meer dan de helft bedraagt.

Artikel 3
  1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekeninkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar. 2. Bij de bepaling van het gezamenlijk inkomen: a. wordt elk persoonlijk inkomen dat negatief is op nul gesteld; b. wordt het inkomen van een inwonend kind of pleegkind van de huurder of een medebewoner, dat op de peildatum jonger dan 23 jaar is, slechts in beschouwing genomen voor zover het meer dan f 9000 bedraagt. 3. Onder inkomen wordt verstaan: a. als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het belastbaar inkomen, bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, over het peiljaar; b. in een ander geval dan bedoeld onder a: het loon, bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, over het peiljaar, verminderd met het krachtens artikel 17, eerste lid, van die wet, aftrekbare percentage of bedrag. 4. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

Artikel 4
  1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenvermogen: het gezamenlijk vermogen van de huurder en de medebewoners op de datum van 1 januari die voorafgaat aan het subsidiejaar. 2. Bij de bepaling van het gezamenlijk vermogen wordt het vermogen van een inwonend kind of pleegkind van de huurder of een medebewoner, dat op de peildatum jonger dan 23 jaar is, slechts in beschouwing genomen voor zover het meer dan f 2000 bedraagt. 3. Onder vermogen wordt verstaan: het vermogen, bedoeld in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 5, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur: a. waarderingsgrondslagen kunnen worden vastgesteld met betrekking tot motorrijtuigen; b. regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de waardering van een aandeel in een vermogen waarover huurder of medebewoners konden beschikken.

Artikel 5
  1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand is verschuldigd, a. verminderd met het bedrag dat daarin is begrepen voor een bedrijfsruimte die tot de woning behoort, b. verminderd met f 50 per maand voor een garage die bij de woning behoort, c. vermeerderd met een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten, en d. in geval van huur van een woonwagen vermeerderd met het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats, verminderd met het bedrag dat daarin is begrepen voor een bedrijfsruimte. 2. Als servicekosten worden uitsluitend in aanmerking genomen: a. kosten voor het in bedrijf zijn van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties, en van verlichting van door de huurder met anderen gemeenschappelijk gebruikte ruimten; b. schoonmaakkosten van de lift en andere gemeenschappelijke ruimten; c. de kosten voor de diensten van een huismeester; d. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten. 3. Voor elk van de in de onderdelen van het tweede lid genoemde kosten geldt een maximum van f 25 per maand. 4. Als de huurder een deel van de woning heeft verhuurd, geldt als rekenhuur het bedrag, berekend overeenkomstig de voorgaande leden, verminderd met een bedrag dat evenredig is met het gedeelte van de woning dat is onderverhuurd. Bij ministeriële regeling kunnen hieromtrent nadere regelen worden gesteld.

Artikel 6
  1. Als de huurprijs die de huurder heeft opgegeven hoger is dan in verhouding tot de kwaliteit van de woning redelijk is, wordt bij de toepassing van artikel 5 uitgegaan van de maximaal redelijke huurprijs, bedoeld in de Huurprijzenwet woonruimte. 2. Het eerste lid kan slechts worden toegepast nadat de huurcommissie, dan wel de voorzitter van de huurcommissie, aan Onze Minister of aan de huurder advies heeft uitgebracht, dan wel een verklaring heeft verstrekt, over de redelijk te achten huurprijs.

HOOFDSTUK 2 HET RECHT OP HUURSUBSIDIE

§ 1 Algemeen Artículo 7
Artikel 7
  1. Als aan de navolgende bepalingen wordt voldaan, kent Onze Minister op aanvraag aan een huurder huursubsidie toe over het subsidietijdvak. 2. Ten aanzien van een bepaalde woning kan slechts aan één huurder huursubsidie worden toegekend. 3. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op het verstrekken van huursubsidie krachtens deze wet.

§ 2 Eisen aan de huurder en de medebewoners Artículos 8 a 10
Artikel 8

Huursubsidie wordt slechts toegekend aan een huurder die op de peildatum meerderjarig is.

Artikel 9
  1. Huursubsidie wordt slechts toegekend: a. als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens; b. als op de peildatum op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel personen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder. 2. In afwijking van het eerste lid kan huursubsidie worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT