Besluit van 11 mei 1999, houdende regels in verband met de reorganisatie van het openbaar ministerie en de instelling van het landelijk parket (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1999

197

Besluit van 11 mei 1999, houdende regels in verband met de reorganisatie van het openbaar ministerie en de instelling van het landelijk parket (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 27 april 1998, Directie wetgeving, nr. 694983/98/6;

Mede gelet op de artikelen 126, vierde lid, en 130, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en artikel 9, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 3 juli 1998, nr. 98.002332) Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 27 april 1999, Directie wetgeving, nr. 762073/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 SAMENSTELLING COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL

Artikel 1

Het College van procureurs-generaal bestaat uit vijf leden.

HOOFDSTUK 2 MANDAAT VAN BEVOEGDHEDEN

Artikel 2
  1. De officier van justitie draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op: a. beslissingen tot vrijheidsontneming of tot voortzetting of beëindiging daarvan dan wel een vordering aan de rechter tot het nemen van een zodanige beslissing op grond van Titel IIB en Titel VIA van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering, alsmede op grond van Titel IIA en Titel VIIIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht; b. beslissingen of vorderingen op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, behoudens beslissingen ter zake van de artikelen 10, tweede lid, 66 en 67;

Staatsblad 1999 197 1

  1. beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 14, eerste, derde tot en met vijfde lid, 15, eerste lid, 21, eerste, derde en vierde lid, 22, eerste lid, 25, tweede lid, 26, tweede lid, 27, eerste lid, 31, eerste lid, 37, 40, eerste en tweede lid, 44, derde lid, en 45, tweede lid, van de Uitleveringswet; d. de vordering tot gijzeling op grond van artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften; e. beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 3, tweede lid, en 11, derde en vierde lid, van de Wet tot instelling van het Internationaal Tribunaal voor vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië 1991; f. het bevel tot overbrenging op grond van artikel 25, alsmede een vordering tot verlenging van het arrest op grond van artikel 68, tweede lid, van de Wet militaire strafrechtspraak; g. beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 9, eerste, derde tot en met vijfde lid, 10, eerste lid, 11, 29, eerste en vierde lid, en 32 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen; h. de vordering tot instelling of heropening van een gerechtelijk vooronderzoek op grond van de artikelen 181, eerste lid, en 237, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering; i. de instelling van hoger beroep op grond van de artikelen 404, 425, 446, eerste lid, en 509v, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering; j. de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; k. de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van artikel 453, eerste lid, en 509v, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; l. het doen van verslag en het geven van een oordeel inzake een verzoek om gratie op grond van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet. 2. De advocaat-generaal draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op: a. het doen van schriftelijk verslag op grond van artikel 12a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; b. de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; c. de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van artikel 453, eerste en tweede lid, en 509v, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; d. het doen van verslag en het geven van een oordeel inzake een verzoek om gratie op grond van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet.

HOOFDSTUK 3 BEVOEGDHEID LANDELIJK PARKET

Artikel 3

De officier van justitie bij het landelijk parket is belast met de vervolging van: a. misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin deze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van financiële en fiscale deskundigheid noodzakelijk is; b. misdrijven die in nationaal of internationaal verband worden gepleegd en waarvoor vervolging door het landelijk parket, gezien de taakverdeling tussen het landelijk rechercheteam en de regionale politiekorpsen, in aanmerking komt.

Staatsblad 1999 197 2

HOOFDSTUK 4 AANPASSING GELDENDE BESLUITEN

Artikel 4

Het Reglement I1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1

eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

  1. De zinsnede «artikel 29» wordt vervangen door: artikel 5.

  2. Aan onderdeel b wordt een zesde onderdeel toegevoegd dat luidt: 6. de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten,.

  3. Het derde onderdeel van onderdeel c komt te luiden: 3. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen en de advocaten-generaal bij de ressortsparketten,.

B

In artikel 2 wordt na «Openbaar Ministerie» tussengevoegd: dan wel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

C

Artikel 4

derde lid, komt te luiden: 3. De raadsheren-plaatsvervangers, de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de rechter-plaatsvervangers, de kantonrechters-plaatsvervangers, de leden van het College van procureurs-generaal, de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten, de plaatsvervangende officieren van justitie en de gerechtsauditeurs worden niet geïnstalleerd.

D

In artikel 31, tweede lid, wordt na «openbaar ministerie» steeds tussengevoegd: onderscheidenlijk van het parket bij de Hoge Raad.

E

In artikel 51 wordt na «openbaar ministerie» tussengevoegd: onderscheidenlijk van het parket bij de Hoge Raad.

F

Aan het opschrift van de vierde afdeling wordt toegevoegd: en de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

G

De artikelen 52, 53 en 54 vervallen.

H

In artikel 59 wordt na «Openbaar Ministerie» tussengevoegd: onderscheidenlijk de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

Staatsblad 1999 197 3

I

In artikel 60 wordt na «Openbaar Ministerie» tussengevoegd: onderscheidenlijk van het parket bij de Hoge Raad.

J

Artikel 83

wordt gewijzigd als volgt:

  1. In het eerste lid vervalt «waarbij zij werkzaam zijn,». 2. In het vierde lid wordt «procureur-generaal bij het gerechtshof» vervangen door: hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket.

Artikel 5

Het Reglement II2 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1

komt te luiden:

Artikel 1

De rechterlijke ambtenaren voeren de volgende titulatuur: de president en de overige leden van, de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij, zomede de griffier en de substituut-griffiers van de Hoge Raad: die van edelhoogachtbare heer of vrouwe,; de president en de overige leden van een gerechtshof, de advocatengeneraal bij een ressortsparket, zomede de griffier en de substituutgriffiers van een gerechtshof: die van edelgrootachtbare heer of vrouwe; de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen: die van edelgrootachtbare heer of vrouwe; de president en de overige leden, zomede de griffier en de substituutgriffiers van een arrondissementsrechtbank: die van edelachtbare heer of vrouwe; de kantonrechters, zomede de griffier en de substituut-griffiers van een kantongerecht: die van edelachtbare heer of vrouwe; de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie bij een arrondissementsparket en het landelijk parket: die van edelachtbare heer of vrouwe.

B

- Aan artikel 2 wordt onder toevoeging van de aanduiding «1.» voorafgaand aan de huidige tekst een tweede lid toegevoegd dat luidt: 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen.

- In het eerste lid (nieuw) vervalt «de plaatsvervangende officieren van justitie».

C

In artikel 5, eerste lid, wordt «, en van de advocaten-generaal» vervangen door: , van de advocaten-generaal en van de advocatengeneraal in buitengewone dienst.

Staatsblad 1999 197 4

D

Artikel 6

eerste lid, eerste volzin komt te luiden: 1. De toga van de president en de overige leden van een gerechtshof, de advocaten-generaal bij een ressortsparket, zomede de griffier van een gerechtshof is van dof grein of van een hierop gelijkende stof met banen en mouwomslagen van zwarte zijde.

E

In artikel 12, eerste lid, wordt «en de advocaten-generaal» vervangen door: , de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst.

F

Artikel 13

eerste lid, komt te luiden: 1. De baret van de president en de overige leden van een gerechtshof, de baret van de advocaten-generaal bij een ressortsparket, zomede de baret van de griffier van een gerechtshof is van zwart fluweel, die van de president en van de advocaten-generaal en de plaatsvervangend advocaten-generaal met de rand in zwarte zijde geborduurd met eiken- en oranjetakken als aangegeven in de bij dit Reglement gevoegde afbeelding.

G

In artikel 18 wordt na «kantonrechter-plaatsvervanger» tussengevoegd: , de plaatsvervangend...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT