Besluit van 4 mei 2006, houdende nadere regels omtrent het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen (Besluit herverkaveling reconstructie concentratiegebieden)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2006

243

Besluit van 4 mei 2006, houdende nadere regels omtrent het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen (Besluit herverkaveling reconstructie concentratiegebieden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 november 2005, nr. TRCJZ/2005/3429, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 74 van de Reconstructiewet concentratiegebieden; De Raad van State gehoord (advies van 9 februari 2006, no.

W11.05.0527/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 april 2006, nr. TRCJZ/2006/998, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1 Definities Artículo 1
Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. wet: Reconstructiewet concentratiegebieden; b. landbouwgrond: landbouwgrond als bedoeld in artikel 1 van de Wet agrarisch grondverkeer;

  2. bureau beheer land-bouwgronden:

    bureau, bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer; d. huiskavel: kavel met een woonhuis; e. bedrijfskavel: kavel met een gebouw of een complex van gebouwen, dienende voor de uitoefening van een landbouwbedrijf;

  3. veldkavel: kavel, die geen huis- of bedrijfskavel is; g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet;

  4. vlakligging: mate van egaliteit van het maaiveld; i. natuurterrein: natuurterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet agrarisch grondverkeer;

    Staatsblad 2006 243 1

    organisaties als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 december 1992, houdende aanwijzing van particuliere terreinbeherende organisaties ter uitvoering van het bepaalde in artikel 70a van de Pachtwet (Stb. 700); k. LAC-signaalwaarde: laagste gehalte van een stof in de bodem dat bij overschrijding aanleiding kan geven tot het optreden van nadelige effecten voor de opbrengst en kwaliteit van agrarische producten en de gezondheid van mens en dier.

Hoofdstuk 2 Het ruilplan Artículos 2 a 23

Paragraaf 1. Voorbereiding

Artikel 2
  1. Gedeputeerde staten bepalen de agrarische verkeerswaarde van gronden op basis van het prijsniveau van de landbouwgronden die in het blok in het jaar voorafgaand aan de terinzagelegging van het ruilplan, bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de wet, zijn verkocht aan het bureau beheer landbouwgronden. 2. In afwijking van het eerste lid bepalen gedeputeerde staten de agrarische verkeerswaarde van gronden op basis van de prijs waarvoor het bureau beheer landbouwgronden vergelijkbare gronden buiten het desbetreffende blok heeft gekocht in het jaar, bedoeld in het eerste lid, indien in dat jaar geen landbouwgronden in het desbetreffende blok zijn verkocht aan het bureau beheer landbouwgronden.

Artikel 3

Gedeputeerde staten stellen in verband met de toepassing van artikel 69, tweede lid, van de wet vast tot welke grootte van de inbreng een eigenaar in plaats van toedeling van grond een algehele vergoeding in geld ontvangt.

Artikel 4

Gedeputeerde staten stellen per blok of gedeelte van een blok uitgangspunten vast ten aanzien van: a. de kavelconcentratie; b. de afstand van de veldkavels tot de bedrijfskavel; c. het maximum aantal kavels per bedrijfstype; d. de grootte van de kavels; of e. de vorm van de kavels.

Paragraaf 2. Begrenzing openbare voorzieningen en gronden met gebouwen

Artikel 5

De begrenzing van een openbare voorziening wordt zodanig vastgesteld, dat de openbare voorziening doelmatig gebruikt en beheerd kan worden.

Staatsblad 2006 243 2

  1. particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties:

Artikel 6

De grens van een perceel waarop zich een gebouw bevindt, kan bij toewijzing van een naastgelegen perceel slechts na overleg met de eigenaar en gebruiker worden aangepast, tenzij het gebouw niet in gebruik is of zich niet in de nabijheid van de perceelsgrens bevindt.

Paragraaf 3. Uitruilbaarheid

Artikel 7

Gronden die ingevolge een vastgesteld bestemmingsplan, een ontwerpbestemmingsplan of een vastgesteld reconstructieplan een bestemming hebben of krijgen die overeenkomt met de functie van landbouw, natuur, bos of landschap zijn uitruilbaar, voor zover artikel 25 van de wet niet anders bepaalt.

Artikel 8
  1. Uitruilbaar tegen een nihil inbreng zijn: a. een waterloop met een breedte van ten minste 5 meter; b. een plas met een oppervlakte van ten minste 25 m2;

  1. een lijnvormig landschapselement bestaande uit een houtopstand met een gemiddelde breedte van ten minste 5 meter. 2. Uitruilbaar als aangrenzende grond zijn: a. een waterloop met een gemiddelde breedte van minder dan 5 meter; b. een plas met een oppervlakte van minder dan 25 m2;

  2. een lijnvormig landschapselement bestaande uit een houtopstand met een gemiddelde breedte van minder dan 5 meter. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen gedeputeerde staten voor het gehele blok voor waterlopen, plassen of lijnvormige landschapselementen een andere breedte of oppervlakte bepalen indien het belang van een doelmatige herverkaveling vanwege de specifieke kenmerken van het desbetreffende blok daartoe noodzaakt.

Artikel 9

Een weg die een openbaar karakter heeft, maar geen openbare weg als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet is, is als geheel uitruilbaar tegen een nihil inbreng.

Artikel 10

Gronden waarop zich een openbare weg als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet bevindt, die op grond van het reconstructieplan het openbare karakter verliest, zijn uitruilbaar.

Artikel 11

Wanneer de openbare functie van een waterloop volgens het reconstructieplan vervalt, zijn de gronden waarop deze waterloop zich bevindt uitruilbaar.

Artikel 12
  1. Gronden die zijn gelegen in een gebied waar krachtens artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies subsidie kan worden verstrekt voor natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer, zijn uitruilbaar.

    Staatsblad 2006 243 3

  2. Indien geen subsidie als bedoeld in het eerste lid is verstrekt, worden de desbetreffende gronden geruild met inachtneming van de volgende rangorde: a. ruil met landbouwgronden die door bureau beheer landbouwgronden zijn verworven ten behoeve van de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of natuurterreinen of waarvoor een eigenaar of pachter bereid is om een aanvraag in te dienen voor subsidie als bedoeld in het eerste lid; b. ruil met overige landbouwgronden. 3. Indien wel subsidie als bedoeld in het eerste lid is verstrekt, worden de desbetreffende gronden geruild met inachtneming van de volgende rangorde: a. ruil met landbouwgronden, die door bureau beheer landbouwgronden zijn verworven ten behoeve van de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of natuurterreinen; b. ruil met landbouwgronden, die door particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zijn verworven ten behoeve van de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of natuurterreinen; c. ruil met landbouwgronden waarvoor aan een eigenaar of pachter subsidie als bedoeld in het eerste lid is verstrekt. 4. In afwijking van het derde lid worden de desbetreffende gronden, ingeval daarvoor door een eigenaar een overeenkomst tot ontwikkeling of instandhouding van bos of natuur is aangegaan met een verplichting als bedoeld in artikel 252 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de Staat der Nederlanden of bureau beheer landbouwgronden, geruild met gronden ten aanzien waarvan eveneens een dergelijke overeenkomst is afgesloten of met gronden die in eigendom zijn van de Staat der Nederlanden, bureau beheer landbouwgronden of particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

Artikel 13
  1. Gronden die deel uitmaken van een onderzoeksgeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming zijn niet uitruilbaar. 2. Gronden die deel uitmaken van een geval van verontreiniging als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming zijn niet uitruilbaar, indien de LAC-signaalwaarden worden overschreden. 3. Gronden die deel uitmaken van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming zijn niet uitruilbaar, tenzij het bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming heeft vastgesteld dat a. het geval van ernstige verontreiniging op grond van artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voldoende is gesaneerd en geen LAC-signaalwaarden worden overschreden; of b. er met betrekking tot het geval van ernstige verontreiniging op grond van artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming voldoende maatregelen zijn genomen en geen LAC-signaalwaarden worden overschreden.

Artikel 14

Niet uitruilbaar zijn: a. gronden met een uitzonderlijk slechte cultuurtoestand; b. gronden met een zeer ongelijke vlakligging; c. natuurterreinen, die niet als cultuurgrond in gebruik zijn; d. te diep ontgronde percelen; e. gronden waarop zich sport- of recreatieterreinen bevinden; f. gronden waarop zich spoorwegen bevinden; g. gronden met een houtopstand die groter is dan 10 are; h. gronden waarvoor een herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt, of

Staatsblad 2006 243 4

  1. boomgaarden en andere gronden met meerjarige gewassen.

Paragraaf 4. Wijze van toedeling

Artikel 15
  1. De toedeling van kavels vindt zodanig plaats dat een doelmatig gebruik wordt bevorderd. 2. De toedeling van kavels geschiedt met inachtneming van de volgende rangorde: a. toedeling gericht op een zo groot mogelijke concentratie van kavels

bij de bedrijfskavel; b. toedeling gericht op een zo groot mogelijke concentratie van kavels bij de huiskavel; c. toedeling gericht op een zo gering mogelijke afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de kavels; d. toedeling gericht op een zo gering mogelijke afstand tussen het woonhuis en de kavels.

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT