Uitspraak Nº 10/960288-17. Rechtbank Rotterdam, 2019-10-11

ECLIECLI:NL:RBROT:2019:7973
Docket Number10/960288-17
Date11 Octubre 2019
Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 10/960288-17

Datum uitspraak: 11 oktober 2019

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,

raadsvrouw mr. F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van achtereenvolgens 26 juli 2018, 12 september 2018, 10 december 2018, 18 april 2019, 12 juni 2019, 26 en 27 september 2019.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 12 september 2018 is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat:

  1. hij zich - samen met een of meer anderen dan wel alleen - in de periode van 1 februari 2016 tot en met 16 april 2018 te Oudenbosch en/of te Roosendaal en/of te Rotterdam, althans in Nederland en/of België, schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding en/of bevordering van een terroristisch misdrijf;

  2. hij zich - samen met een of meer anderen dan wel alleen - in de periode van 1 februari 2016 tot en met 16 april 2018 te Oudenbosch, althans in Nederland en/of België, schuldig heeft gemaakt aan training voor terrorisme;

  3. hij zich - samen met een of meer anderen dan wel alleen - in de periode van 1 februari 2016 tot en met 16 april 2018 te Oudenbosch en/of te Roosendaal, althans in Nederland, schuldig heeft gemaakt aan verspreiding ter opruiing van een terroristisch misdrijf.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.D. Kardol heeft gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4 Aanleiding onderzoek

Op 10 februari 2017 heeft de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) de volgende informatie verstrekt aan de politie:

(...)

“ [naam medeverdachte 1] ( [geboortedatum medeverdachte 1] , [geboorteplaats medeverdachte 1] ) heeft met een aantal personen op 22 oktober 2016 tussen 21:34:30 en 21:42:32 uur een gesprek gevoerd in de Rooseveltstraat te Oudenbosch. Kort samengevat heeft [naam medeverdachte 1] onder andere gesproken over de volgende onderwerpen:

- Een aanslag op de Turkse ambassade door iets te gooien of te schieten en dat je sowieso

de dingen liever hebt om het gewoon te doen;

- Hij kiest liever Hollanders en anderen in plaats van Turken;

- De grens tussen Turkije en Dawla;

- De aanslag in Tunesië op het strand;

- De aanslag in Ankara op het vliegveld;

- Iemand die een Kalasjnikov op iemand zijn keel heeft gezet en de trekker heeft

overgehaald.

(...)”

Op 7 december 2016 werd [naam medeverdachte 1] aangehouden wegens verdenking van het voorbereiden van een terroristisch misdrijf. Bij de doorzoeking van zijn woning werd een grote hoeveelheid IS-materiaal aangetroffen. Daarnaast werd een kalasjnikov met twee volle houders munitie en een grote hoeveelheid Cobra-6 vuurwerk bij hem aangetroffen.

Door nadere ambtsberichten van de AIVD en onderzoek door de politie zijn [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] in beeld gekomen als mogelijke deelnemers aan het bovenbedoelde gesprek van 22 oktober 2016. Uit het onderzoek zijn ook verdenkingen gerezen tegen [naam verdachte] .

Op 16 april 2018 zijn de verdachte en de twee medeverdachten aangehouden waarna hun woningen zijn doorzocht. Ook zijn hun telefoons inbeslaggenomen en onderzocht.

Voornoemde [naam medeverdachte 1] is op 15 april 2019 door het gerechtshof Den Haag1 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar wegens onder andere voorbereiding en bevordering van een terroristisch misdrijf en training voor terrorisme.

5. Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 3: verspreiding ter opruiing van een terroristisch misdrijf

Standpunt officier van justitie

Aangevoerd is dat de omschrijving van het feit, bezien tegen de achtergrond van het dossier (vgl. Hoge Raad van 5 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1944, NJ 2002/46), voldoende duidelijk en feitelijk is. Daarbij wordt gewezen op de omschrijving van de toespraken/liederen/speeches/video’s/nasheeds in combinatie met de personen aan wie deze zijn verspreid, te weten de genoemde profielnamen en telefoonnummers.

Het onder feit 3 ten laste gelegde voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv. De dagvaarding is daarom - en ook overigens - geldig.

Beoordeling

De tenlastelegging dient op grond van artikel 261 Sv een opgave te bevatten van het feit dat de verdachte wordt ten laste gelegd. Terecht heeft de officier van justitie opgemerkt dat die opgave voldoende feitelijk en voldoende duidelijk dient te zijn. Of de tenlastelegging duidelijk maakt welk feit de verdachte wordt verweten, kan, behalve uit de bewoordingen van de tenlastelegging zelf, ook worden afgeleid uit het onderliggende dossier. Voor dit laatste is dan wel noodzakelijk dat de tenlastelegging voldoende duidelijk naar relevant geachte onderdelen van het dossier verwijst.

In de tenlastelegging wordt ongespecificeerd verwezen naar (audio)speeches en/of nasheeds (liederen), naar de krant of tijdschrift over de jihadistische strijd en naar video’s met beelden over de jihadistische strijd. Uit de tenlastelegging zelf blijkt niet om welke concrete speeches/nasheeds/kranten/video’s over de jihadistische strijd het gaat. Evenmin zijn speeches/nasheeds/kranten/video’s over de jihadistische strijd uit de aard der zaak opruiend.

Gelet op de omvang van het dossier (circa 2.000 pagina’s) en de vele bij de verdachte aangetroffen afbeeldingen, bestanden en geschriften, had de officier van justitie een concrete beschrijving van de feitelijke inhoud van deze speeches/nasheeds/kranten/video’s moeten geven, bij voorkeur onder verwijzing naar de vindplaats in het dossier. Bij gebreke daarvan voldoet de tenlastelegging op dit punt niet aan de eisen van artikel 261 Sv, omdat het voor de rechtbank en de verdediging onvoldoende duidelijk is om welke concrete beschuldigingen het gaat.

Conclusie

De dagvaarding is nietig voor zover het betreft het onder 3 ten laste gelegde.

6. Vrijspraak feit 1: voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven

Standpunt officier van justitie

Aangevoerd is dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf te begaan. Dit volgt - kort samengevat - uit de omstandigheden dat:

  • -

    sinds september 2015 tussen personen - onder wie de verdachte - wordt gechat over mogelijkheden tot het plegen van aanslagen;

  • -

    diezelfde personen - met uitzondering van de (voor terroristische misdrijven) veroordeelde [naam medeverdachte 4] - op 9 maart 2016 in Rotterdam hebben gepaintballd;

  • -

    op 22 oktober 2016 door diezelfde personen - met uitzondering van eerder genoemde veroordeelde [naam medeverdachte 4] - wordt gesproken over hoe het beste een aanslag zou kunnen worden uitgevoerd en welke slachtoffers daarbij acceptabel zijn;

  • -

    op 7 december 2016 bij één van deze gespreksdeelnemers (namelijk bij de voor terroristische misdrijven veroordeelde [naam medeverdachte 1] ) een AK-47 een een grote hoeveelheid bijbehorende munitie en explosief materiaal is aangetroffen en

  • -

    zelfs nadat [naam medeverdachte 1] is aangehouden en bekend werd gemaakt welke middelen voorhanden waren geweest, de verdachte en de twee medeverdachten niet zijn gestopt met het blijven verzamelen van inlichtingen. Zij verzamelden nog steeds IS-materiaal, waaronder handleidingen ter voorbereiding van een terroristische aanslag en uit de OVC-gesprekken blijkt dat zij gesprekken over aanslagen hebben voortgezet.

Juridisch kader

De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416 en van 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:906 en ECLI:NL:HR:2019:907 geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde voorbereiding of bevordering van terroristische misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht. Een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is niet vereist. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat, gelet op de wetsgeschiedenis, de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96, tweede lid, Sr. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk terroristisch misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.

Nu de Hoge Raad heeft bepaald dat voor artikel 96, tweede lid, Sr de vereisten van artikel 46 Sr mede van toepassing zijn, dient naar het oordeel van de rechtbank voor strafbaarheid op grond van eerstgenoemde bepaling net als voor strafbaarheid op grond van artikel 46 Sr vast te staan dat de plannen, inlichtingen en dergelijke of voorwerpen die bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf als bedoeld in artikel 96, tweede lid, sub 1 tot en met 4, Sr bestemd zijn om te worden gebruikt bij het begaan van het feit en niet slechts bij de voorbereiding ervan (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956). Dat verklaart in zoverre ook de verhouding tussen artikel 96, tweede lid, Sr enerzijds en artikel 134a Sr anderzijds. Op de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT