Uitspraak Nº 14/04187. Hoge Raad, 2016-06-07

ECLIECLI:NL:HR:2016:1005
Date07 Junio 2016
Docket Number14/04187

7 juni 2016

Strafkamer

nr. S 14/04187

ES

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's–Hertogenbosch van 23 juli 2014, nummer 20/004228–13, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.C. Polat, advocaat te Breukelen, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2 Aan de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voorafgaande beschouwingen

2.1.

Art. 80a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO) geeft de Hoge Raad de bevoegdheid om – gehoord de Procureur–Generaal – een ingesteld beroep in cassatie niet–ontvankelijk te verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van deze bepaling op 1 juli 2012 heeft de Hoge Raad in zijn arresten van 11 september 20121 enkele aspecten van die toen nieuwe voorziening behandeld en enige vragen beantwoord die zij oproept. Daarbij is toen aangetekend dat de cruciale vraag wanneer sprake is van klachten in de zin van art. 80a, eerste lid, RO zich – zeker op dat moment – niet leende voor een uitputtende en min of meer definitieve beantwoording. Daaraan is toegevoegd dat te verwachten viel dat de door art. 80a RO geïntroduceerde 'selectie aan de poort' zich gaandeweg zal ontwikkelen.

In het onderhavige arrest zal de Hoge Raad die arresten uit 2012 actualiseren. Daartoe zal hieronder zowel de inhoud van die arresten uit 2012 als van de nadien – tot en met heden, 7 juni 2016 – gewezen rechtspraak worden verwerkt.

De na 2012 gewezen arresten waarin gemotiveerd is beslist dat het beroep zich leent voor afdoening op de voet van art. 80a RO, kunnen enigszins themagewijs worden gerubriceerd. Die rubricering kan niet anders dan grof zijn omdat de grenzen vaak niet scherp te trekken zijn. In dat verband moet worden benadrukt dat het oordeel over voldoende belang en over de toepassing van art. 80a RO vaak sterk wordt bepaald door de bijzondere omstandigheden van het geval, zodat algemene regels zich moeilijk laten formuleren. Een typerend voorbeeld daarvan is een arrest van 7 juli 20152 inzake een raadsvrouwe die zich voor de behandeling van het hoger beroep meldde bij een verkeerd Hof, vervolgens per fax een verzoek aan het juiste Hof stuurde met primair een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak (dat het Hof afwees) en subsidiair het verzoek kennis te nemen van de meegefaxte pleitnotities (wat het Hof deed). Vooral bij bewijsdefecten doet zich regelmatig de vraag voor of zij van dien aard zijn dat zij moeten leiden tot cassatie of dat zij met toepassing van art. 80a RO kunnen worden gepasseerd.

2.2.

In de eerste plaats kan worden gewezen op een aantal arresten over de toepassing van art. 80a RO die een zaakoverstijgende betekenis hebben.

a. In een arrest van 3 februari 20153 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat tekst noch strekking van art. 80a RO zich ertegen verzet dat het Parket bij de Hoge Raad afziet van het innemen van een standpunt over de toepassing van deze bepaling en dat het voorschrift van art. 439, eerste lid, Sv dat de Procureur–Generaal een op schrift gestelde conclusie neemt, daaraan niet in de weg staat. Dit heeft tot gevolg dat in die gevallen waarin het Parket afziet van het innemen van een standpunt over de toepassing van art. 80a RO (of mondeling het standpunt inneemt dat art. 80a RO kan worden toegepast) en dus niet een op schrift gestelde conclusie neemt waarvan ingevolge art. 439, derde lid, Sv een afschrift aan de raadsman wordt toegezonden, voor schriftelijk commentaar op de conclusie als bedoeld in art. 439, vijfde lid, Sv geen plaats is.

b. In een arrest van 17 december 20134 heeft de Hoge Raad zijn in 2012 verwoorde oordeel herhaald dat en vervolgens nader gemotiveerd waarom hij niet kan toekomen aan een beoordeling van rechtspunten betreffende de vordering van de benadeelde partij in het geval dat art. 80a RO in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte en/of het openbaar ministerie.

c. In enkele arresten heeft de Hoge Raad erop gewezen dat het instellen van cassatieberoep niet de enige manier behoeft te zijn om misslagen in de bestreden uitspraak te herstellen. Dat is in het bijzonder het geval als het gaat om "een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010".5 Deze wijze van herstel van "een onmiddellijk kenbare fout, verschrijving of verrekening" verdient in voorkomende gevallen de voorkeur boven het voeren van een cassatieprocedure omdat daardoor ondubbelzinnig – en op kortere termijn – duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Zo'n herstelarrest is ook de aangewezen weg ingeval de rechter heeft verzuimd toepassing te geven aan de in art. 27 Sr bedoelde aftrek:

"Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arresten van 11 september 2012 (...) behoort het verzuim toepassing te geven aan de in art. 27 Sr bedoelde aftrek tot de verzuimen die voor de invoering van art. 80a RO grond vormden voor vernietiging van de bestreden uitspraak, doch nadien met toepassing van art. 80a RO – of in voorkomende gevallen met toepassing van art. 81, eerste lid, RO – niet langer tot cassatie nopen. Dat berust erop dat bij vernietiging van de bestreden uitspraak niet voldoende in rechte te respecteren belang bestaat. Het verzuim toepassing te geven aan de wettelijk voorgeschreven aftrek als bedoeld in art. 27 Sr vormt immers een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010 (LJN BJ7243, NJ 2012/248) en 12 juni 2012 (LJN BW1478, NJ 2012/490). Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare strafoplegging.

Maar ook indien zodanige herstelbeslissing achterwege blijft, bestaat bij vernietiging van de bestreden uitspraak waarin verzuimd is de aftrek van art. 27 Sr te bevelen onvoldoende in rechte te respecteren belang. Er is in zo een geval immers sprake van een voor eenieder evidente vergissing op grond waarvan die uitspraak verbeterd moet worden gelezen, en wel aldus dat de bedoelde aftrek is bevolen. Een redelijk handelend openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de strafoplegging is belast kan zich dan ook niet op het standpunt stellen dat de straf zonder die aftrek moet worden ten uitvoer gelegd."6

Ook bij bijvoorbeeld een evidente misslag in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel7 of het verzuim in het dictum te vermelden dat de in art. 14d lid 2 Sr bedoelde opdracht inzake reclasseringstoezicht en –begeleiding is gegeven8, ligt een verzoek om een herstelbeslissing meer voor de hand dan het instellen van een rechtsmiddel. In dat verband moet worden gewezen op een arrest van 8 maart 20169 waar het hof de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel voor € 10,– teveel had toegewezen, doch het cassatieberoep niet–ontvankelijk werd verklaard op de grond dat de verdachte onvoldoende belang had bij dat beroep omdat hij 's hofs misslag door middel van een herstelarrest ongedaan kon laten maken.

d. Zaakoverstijgend is ook het (overzichts)arrest van 1 juli 201410 over verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen. In dat arrest is onder meer overwogen dat met inachtneming van de uit art. 80a RO voortvloeiende terughoudendheid bij de toetsing in cassatie in gevallen waarin het belang bij vernietiging niet evident is, die toetsing zich – meer dan vroeger het geval was – zal concentreren op de vraag of de beslissing van de feitenrechter ten aanzien van het al dan niet oproepen onderscheidenlijk horen van getuigen begrijpelijk is. Daarbij is aangetekend dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Daaraan is naar aanleiding van de conclusie van de Advocaat–Generaal in een arrest van 8 september 201511 toegevoegd:

"dat bij de beantwoording van de vraag naar het – rechtens te respecteren – belang bij een cassatiemiddel over de afwijzing van een verzoek een getuige op te roepen dan wel te horen, onder omstandigheden ook een rol kan spelen dat onvoldoende duidelijk is welke betekenis het horen van de getuige kan hebben voor het beantwoorden van een van de vragen van art. 348 en 350 Sv. Van de verdediging kan in dergelijke gevallen worden gevergd dat zij – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie – in de cassatieschriftuur toelicht welk belang zij heeft bij een klacht over de afwijzing van het verzoek die getuige te horen."

e. In dit kader moet voorts een arrest van 2 mei 201512 worden genoemd over verzoeken tot het stellen van prejudiciële vragen in het geval van toepassing van de art. 80a en 81 RO. Dat arrest gaat over de (stilzwijgende afwijzing van) verzoeken tot het stellen van prejudiciële vragen op de voet van art. 267 VWEU in zaken waarbij het cassatieberoep met toepassing van en onder verwijzing naar art. 80a dan wel art. 81 RO niet–ontvankelijk wordt verklaard onderscheidenlijk wordt verworpen. In zo een uitspraak ligt besloten dat van het stellen van prejudiciële vragen kan worden afgezien omdat de opgeworpen prejudiciële vragen niet relevant zijn voor de oplossing van het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
5 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 201804969/1/V2. Raad van State, 2019-04-03
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • April 3, 2019
    ...Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: de Wet RO; zie de arresten van 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, en 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005). 4. Deze uitspraak gaat niet alleen over de uitspraken met een verkorte motivering. De Afdeling geeft ook inzicht in de soort zaken waa......
  • Uitspraak Nº 201901423/1/V2. Raad van State, 2019-04-03
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • April 3, 2019
    ...Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: de Wet RO; zie de arresten van 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, en 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005). 4. Deze uitspraak gaat niet alleen over de uitspraken met een verkorte motivering. De Afdeling geeft ook inzicht in de soort zaken waa......
  • Uitspraak Nº 17/00710. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-07-12
    • Nederland
    • Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
    • July 12, 2018
    ...van 1 jaar en 35 dagen. Hiermee is de termijn voor de berechting in eerste feitelijke instantie van twee jaar (Hoge Raad 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005) niet overschreden. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding ook in zoverre af.” Het Hof acht deze overwegingen juist e......
  • Uitspraak Nº 19/03431. Hoge Raad, 2020-11-03
    • Nederland
    • November 3, 2020
    ...en de betrouwbaarheid van het bewijs. (Vgl. HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, rechtsoverweging 2.4 en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, rechtsoverweging 2.5 In de onderhavige zaak gaat het om een dergelijk geval. Het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen (bewij......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
5 sentencias
  • Uitspraak Nº 201804969/1/V2. Raad van State, 2019-04-03
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • April 3, 2019
    ...Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: de Wet RO; zie de arresten van 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, en 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005). 4. Deze uitspraak gaat niet alleen over de uitspraken met een verkorte motivering. De Afdeling geeft ook inzicht in de soort zaken waa......
  • Uitspraak Nº 201901423/1/V2. Raad van State, 2019-04-03
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • April 3, 2019
    ...Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: de Wet RO; zie de arresten van 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, en 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005). 4. Deze uitspraak gaat niet alleen over de uitspraken met een verkorte motivering. De Afdeling geeft ook inzicht in de soort zaken waa......
  • Uitspraak Nº 17/00710. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-07-12
    • Nederland
    • Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
    • July 12, 2018
    ...van 1 jaar en 35 dagen. Hiermee is de termijn voor de berechting in eerste feitelijke instantie van twee jaar (Hoge Raad 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005) niet overschreden. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding ook in zoverre af.” Het Hof acht deze overwegingen juist e......
  • Uitspraak Nº 19/03431. Hoge Raad, 2020-11-03
    • Nederland
    • November 3, 2020
    ...en de betrouwbaarheid van het bewijs. (Vgl. HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, rechtsoverweging 2.4 en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, rechtsoverweging 2.5 In de onderhavige zaak gaat het om een dergelijk geval. Het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen (bewij......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT