Uitspraak Nº 17/257. College van Beroep voor het bedrijfsleven, 2019-03-19

ECLIECLI:NL:CBB:2019:120
Date19 Marzo 2019
Docket Number17/257
CourtCollege van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland)

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/257

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2019 op het hoger beroep van:

1. [naam 1] B.V. [naam 1] ), te [plaats]

2. [naam 2] B.V. [naam 2] ), te [plaats] ,
(gemachtigden: mr. H.M.H. Speyart en mr. L.R. Bekke),

hierna tezamen: [naam 3]

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2017, kenmerk ROT 16/6572, in het geding tussen

[naam 3] en de Autoriteit Consument en Markt (ACM)

(gemachtigden: L.M. Brokx JD, LL.M, mr. S.A. van der Does en mr. A.J. Vossestein).

Procesverloop in hoger beroep

[naam 3] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:588).

ACM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Grondslag van het geschil
1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

ACM is in 2008 een onderzoek gestart naar mogelijke overtreding van het kartelverbod door ondernemingen die actief zijn op het gebied van de productie van meel en bloem en de verkoop hiervan aan afnemers in Nederland (meelproducenten). ACM heeft op 10 december 2009 een boeterapport uitgebracht.

1.3

Bij besluit van 16 december 2010 heeft ACM aan [naam 4] B.V. (na naamwijziging eerst [naam 5] B.V., daarna [naam 6] B.V.), [naam 5] B.V. (voorheen genaamd [naam 6] B.V.) en [naam 7] B.V. (hierna tezamen: [naam 5] ) een boete opgelegd van € 9.000.000,-- wegens overtreding van artikel 6 van de Mededingingswet (Mw) en/of artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in de periode van 12 september 2001 tot en met 16 maart 2007. Bij besluit van 14 maart 2012 heeft ACM de bezwaren van [naam 5] tegen het besluit van 16 december 2010 ongegrond verklaard.

1.4

Naar aanleiding van het bezwaar van twee andere beboete meelproducenten en het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet in die zaken heeft ACM nader onderzoek verricht naar de vraag of de overtreding door [naam 5] aan de moedermaatschappij(en) van [naam 5] kan worden toegerekend. ACM heeft op 19 december 2012 een aanvullend boeterapport uitgebracht.

1.5.1

[naam 3] is een private equitybedrijf dat investeringsfondsen beheert, die deelnemingen verwerven in portfolio-ondernemingen, met als doel de portfolio-ondernemingen na een aantal jaren met winst door te verkopen. Vanaf 26 november 2004 hebben door [naam 3] beheerde investeringsfondsen via de hierna beschreven structuur aandelen gehouden in [naam 7] B.V. ( [naam 7] ), die de (middellijke) moedervennootschap was van de twee andere [naam 5] -vennootschappen.

1.5.2

De betrokken investeringsfondsen zijn de commanditaire vennootschappen [naam 8] ( [naam 8] ) en [naam 9] ( [naam 9] ), waarin externe investeerders participeerden. Beherend vennoot van de twee commanditaire vennootschappen was [naam 2] . [naam 2] is een 100% dochteronderneming van [naam 1] . [naam 2] heeft op 25 november 2004 [naam 3] [naam 10] B.V. ( [naam 10] ) opgericht. Aandeelhouders van [naam 10] waren [naam 8] (36%), [naam 9] (47,8%) en investeerders buiten [naam 3] (16,2%). [naam 10] hield 92% van de aandelen in [naam 7] . De overige 8% van de aandelen in [naam 7] werden gehouden door een stichting administratiekantoor aandeelcertificaten (hierna: Stichting [naam 5] ). De Stichting [naam 5] administreerde certificaten van directeuren en personeelsleden van [naam 7] en haar dochtervennootschappen. Op 26 november 2004 hebben de hiervoor genoemde vennootschappen, [naam 11] , Stichting [naam 5] en het management team van [naam 5] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (hierna: aandeelhoudersovereenkomst 2004).

1.6

Bij het primaire besluit van 20 november 2014 heeft ACM geconcludeerd dat de overtreding van artikel 6 van de Mw en/of artikel 101 van het VWEU door [naam 5] mede kan worden toegerekend aan [naam 3] omdat zij in de periode 26 november 2004 tot en met 16 maart 2007 (betrokken periode) beslissende invloed heeft uitgeoefend op [naam 5] . Bij dit besluit heeft ACM aan [naam 3] een boete opgelegd van € 1.271.432,--. Bij besluit van 11 september 2015, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft ACM het bezwaar van [naam 3] ongegrond verklaard.

1.7

Bij uitspraak van 17 juli 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5849, heeft de rechtbank het beroep van [naam 5] tegen het besluit van 14 maart 2012 ongegrond verklaard.

1.8

Bij uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CBB:2016:188, heeft het College het hoger beroep van [naam 5] tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2014 ongegrond verklaard.

1.9

De zaak over de boetes die zijn opgelegd aan [naam 5] en de andere meelproducenten wordt in het navolgende [naam 12] genoemd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van [naam 3] ongegrond verklaard. Voor de overwegingen van de rechtbank verwijst het College naar de aangevallen uitspraak.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. [naam 3] heeft de uitspraak van de rechtbank op diverse onderdelen bestreden. In het navolgende zal het College de aangevoerde gronden, gerubriceerd naar de in de tussenkopjes genoemde onderwerpen, beoordelen.

4. Legaliteitsbeginsel

4.1.

[naam 3] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat ACM bevoegd was [naam 3] een boete op te leggen. ACM beschikt volgens [naam 3] niet over een rechtsgrondslag om de betrokken overtreding te beboeten. Artikel IV, eerste lid, van de op 1 juli 2009 in werking getreden Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het recht van voor de inwerkingtreding van de vierde tranche van toepassing blijft op procedures waarbij een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor dat tijdstip. Deze overgangsbepaling is hier van toepassing, omdat de inbreuk op 16 maart 2007 is beëindigd. In deze procedure zijn daarom de Mw en de Awb zoals die destijds golden van toepassing. De Mw (oud) behoudt de bevoegdheid tot boeteoplegging voor aan de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Die is per 1 april 2013 opgehouden te bestaan, zonder dat daarbij is bepaald dat ACM onder algemene titel in al zijn rechten en plichten treedt. Artikel 42 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Iw), die op 1 april 2013 in werking is getreden, voorziet hier niet in. Ten tijde van het primaire besluit van 20 november 2014 was daarom geen sprake van een correcte attributie van de bevoegdheid om een sanctie op te leggen.

Subsidiair voert [naam 3] aan dat ACM een nieuw rapport zal dienen uit te brengen voor zij een boete kan opleggen. Op grond van artikel 59 van de Mw moet ACM een rapport laten opstellen en kan zij niet leunen op een rapport dat door NMa is opgesteld. Ook hier geldt dat de wetgever er niet in heeft voorzien dat de rapporten van de NMa in de plaats kunnen treden van de rapporten van ACM.

4.2

ACM stelt zich op het standpunt dat de Vierde tranche van de Awb geen wijziging brengt in het bestuursorgaan dat op grond van artikel 56 van de Mw (oud) bevoegd was tot het opleggen van een boete: dat was en bleef de raad van bestuur van de NMa. Bij gebreke van een wijziging in het bevoegde bestuursorgaan dient de overgangsbepaling er logischerwijs niet toe om ter zake van de aanwijzing van het bevoegde bestuursorgaan te voorzien in overgangsrecht. Verder is ACM ten volle de opvolger van de NMa. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Iw) blijkt dat niet alleen wettelijke taken overgaan naar ACM, maar ook dat bevoegdheden door de instelling van ACM onveranderd worden gelaten.

Ten aanzien van de bevoegdheid om een rapport op te stellen, merkt ACM op dat artikel 59 van de Mw per 1 augustus 2014 is vervallen en dat ACM, als opvolger van de raad van bestuur van de NMa is belast met de verdere afhandeling van het rapport.

4.3

Met de rechtbank en ACM is het College van oordeel dat de Vierde tranche van de Awb geen wijziging van het op grond van artikel 56 Mw (oud) tot boeteoplegging bevoegde bestuursorgaan met zich heeft gebracht. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat ten aanzien van het bevoegde bestuursorgaan overgangsrecht van toepassing is, waardoor de bevoegdheid tot het opleggen van een boete nog steeds aan NMa zou zijn voorbehouden. De wettelijke taken en bevoegdheden van NMa zijn met de inwerkingtreding van de Iw overgegaan naar ACM. Ten tijde van het primaire besluit van 20 november 2014 was ACM op grond van artikel 56 van de Mw bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete voor overtredingen van artikel 6, eerste lid, van de Mw. Die bevoegdheid strekt zich mede uit tot overtredingen die voor 1 april 2013 zijn begaan. Artikel 42 van de Iw ziet op situaties waarin de NMa al een besluit had genomen waardoor, met het oog op termijnen en rechtsbeschermingsmogelijkheden, overgangsrecht noodzakelijk is. Van een lacune zoals door [naam 3] betoogd, is geen sprake.

Het subsidiaire betoog van [naam 3] slaagt evenmin, reeds omdat, zoals ACM terecht opmerkt, artikel 59 van de Mw ten tijde van het primaire besluit was vervallen.
De hoger beroepsgrond faalt.

5. Mogelijkheid tot reageren op zienswijzen in [naam 12]

5.1

[naam 3] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ACM artikel 61, eerste lid, van de Mw (oud) niet heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van [naam 3] zich zou richten tegen de boete die is opgelegd aan [naam 5]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT