Uitspraak Nº 17_740. Rechtbank Oost-Brabant, 2018-01-24

ECLIECLI:NL:RBOBR:2018:311
Date24 Enero 2018
Docket Number17_740
RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 17/740

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2018 in de zaak tussen
  1. Maatschap [naam] en [naam] , te [vestigingsplaats] ,

  2. Stichting Groen Kempenland, te Bladel,

  3. Stichting Milieuwerkgroep Kempenland, te Bergeijk,

  4. Stichting Bont voor Dieren, te Amsterdam,

  5. Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., te Nijmegen,

(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, verweerder

(gemachtigden: mr. G.M. van den Boom en H.A.J. Verhagen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Maatschap [naam], te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een veestal en een loods en het veranderen van de inrichting voor het houden van dieren aan de [adres] .

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Er heeft een inlichtingencomparitie plaatsgevonden op 30 mei 2017. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.

Op 13 september 2017 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) een advies uitgebracht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Voor eisers zijn verschenen [naam] , [naam] , [naam] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Voor derde-partij zijn verschenen [naam] en [naam] , alsmede [naam] en
en de gemachtigde.

Overwegingen
1.1

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Vergunninghoudster exploiteerde op de locatie [adres] (gemeente Laarbeek) een nertsenhouderij. In verband met de verdere ontwikkeling van het aangrenzende bedrijventerrein heeft de gemeente Laarbeek op 18 oktober 2011 een overeenkomst met vergunninghoudster gesloten over de verplaatsing van de nertsenfarm naar de locatie [adres] , waar een intensieve pluimveehouderij was gevestigd. Voor de inrichting aan de [adres] is op 19 maart 2008 een revisievergunning verleend voor het huisvesten van respectievelijk 52.600 (in stal 1), 8.600 (in stal 2) en 20.300 legkippen (in stal 3). Op de locatie [adres] zijn een bedrijfswoning, twee pluimveestallen voor het houden van legkippen, een loods en een schuur aanwezig. De derde pluimveestal waarvoor op 17 februari 2009 bouwvergunning is verleend, is nooit gerealiseerd. De inrichting ligt in het agrarisch buitengebied ten oosten van Luijksgestel. De locatie omvat meerdere kadastrale percelen.

1.2

Vergunninghoudster heeft op 19 januari 2012 een aanmeldingsnotitie ingediend bij verweerder. Verweerder heeft vervolgens op 13 maart 2012 besloten dat voor het houden van 13.000 nertsen aan de [adres] geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

1.3

Op 22 mei 2015 heeft vergunninghoudster ten behoeve van het veranderen van de inrichting aan de [adres] voor het houden van nertsen een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag had betrekking op de activiteiten ‘bouwen’, ‘uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ en ‘milieu’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag voorziet in de nieuwbouw van één nertsenstal, waarin 13.000 nertsen (moederdieren) gehuisvest worden en de nieuwbouw van een loods, bestemd voor onder meer een pelzerij, kantine, kantoor en hygiënesluis. De bestaande pluimveestallen en schuur worden gesloopt. De aanvraag voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, in dit geval de aanleg van een wadi op het terrein, is op 15 april 2016 weer ingetrokken.

1.4

Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 9 juli 2015 is gedurende zes weken een eerste ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Op 26 april 2016 is een tweede ontwerpbesluit genomen dat gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Eisers hebben allen tijdig zienswijzen ingediend tegen de ontwerpbesluiten.

1.5

Voor het project is vóór het indienen van deze aanvraag, een aanvraag om een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) ingediend bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (GS). GS heeft op 21 april 2016 een Nbw-vergunning verleend die bij beslissing op bezwaar van 8 november 2016 is gehandhaafd.

1.6

In een brief van 18 oktober 2016 aan vergunninghoudster heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (Rvo) het volgende geschreven: ”Gelet hierop bevestig ik hierbij dat ik uw situatie zal registreren zodat bij eventuele inspecties rekening kan worden gehouden met uw bijzondere situatie. U mag op de locaties tezamen niet meer nertsen houden dan het aantal dat is bepaald op basis van uw omgevingsvergunning op 15 januari 2013 en het aantal dat u kan houden op basis van het aantal huisvestingsplaatsen dat door u is gemeld. De definitieve verplaatsing zal uiteindelijk in Bergeijk plaatsvinden.”

1.7

Eiseres 1 exploiteert een veehouderij aan de [adres] . Op deze locatie staat ook de bedrijfswoning, die wordt bewoond door de vennoten. De locatie [adres] ligt op ongeveer 750 meter afstand van de locatie [adres] . De bedrijfswoning ligt op circa 775 meter van de grens van de inrichting van de derde-partij. Vanaf deze bedrijfswoning is geen direct zicht op de locatie [adres] . De percelen in eigendom of erfpacht van eiseres 1 grenzen niet aan de locatie [adres] .

1.8

Op het perceel [adres] was ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan “Buitengebied Bergeijk herziening 2014” (het bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel [adres] heeft hierin onder meer de (enkel)bestemming “Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden 1” met de aanduiding “bouwvlak” en de functieaanduiding “intensieve veehouderij”.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het veranderen van (de werking) van de inrichting als bedoeld in respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en e, van de Wabo.

3.1

Slechts belanghebbenden kunnen tegen een besluit beroep instellen. De derde-partij heeft betwist dat eiseres 1 een rechtstreeks betrokken belang heeft. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiseres 1 als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt bij het bestreden besluit.

3.2

Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2011 (ECLI:NL:RVS: 2011:BQ1081) dient, indien een bestreden omgevingsvergunning meer dan één toestemming als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo bevat, per toestemming te worden bepaald of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend belanghebbende is. Deze regel lijdt uitzondering voor zover de betrokken vergunning ziet op een activiteit als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo, die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2. In dit geval ziet de vergunning op meerdere activiteiten die onlosmakelijk met elkaar samenhangen. Om belanghebbende te zijn bij een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting moet aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van deze bewoners naar objectieve maatstaven gemeten gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden (zie de uitspraak van de Afdeling van
16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737).

3.3

De rechtbank is van oordeel dat er geen bedrijfsbelangen zijn die door het bestreden besluit kunnen worden getroffen. De inrichting van eiseres 1 zal niet in de bedrijfsvoering worden getroffen als de inrichting van de derde-partij in werking is. Dit neemt niet weg dat de vennoten van eiseres 1 als bewoners van de bedrijfswoning belanghebbenden kunnen zijn bij de omgevingsvergunning. Gelet op de afstand van de bedrijfswoning tot de inrichtingsgrens en de aard van de inrichting (een nertsenhouderij waarvan de geur zich onderscheidt van de geur van andere dieren, waaronder de dieren die in de inrichting van eiseres 1 worden gehouden), valt niet op voorhand uit te sluiten dat de vennoten gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden vanwege de inrichting en dus als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Daarmee is eiseres 1 belanghebbende.

4.1

Eisers voeren aan dat de aanvraag voor bouwen in strijd is met artikel 7.2.1, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan omdat de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens wordt overschreden. Eisers merken de grens van het bouwvlak aan als de perceelsgrens. Dit volgt volgens hen uit artikel 7, lid 7.1, onder b, van de planregels, waarin is bepaald dat de functie ‘intensieve veehouderij’ alleen binnen het bouwvlak is toegestaan zodat gronden buiten het bouwvlak per definitie niet ten dienste van de intensieve veehouderij staan. Daarmee is niet langer sprake van een aaneengesloten stuk grond, waarop op grond van de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan als bedoeld in de omschrijving van het begrip “bouwperceel”.

4.2

Volgens verweerder geven eisers een onjuiste uitleg aan het begrip “perceelsgrens”. In de begripsomschrijving van “perceelsgrens” wordt, anders dan in de begripsomschrijving van “bouwgrens”, geen relatie gelegd met het begrip “bouwvlak”. Het bestemmingsplan heeft als uitgangspunt dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd, behoudens de afstand van 5...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT