Uitspraak Nº 18/00614. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-07-02

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:1996
Docket Number18/00614
Date02 Julio 2020
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 18/00614

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de rechtbank) van 14 september 2018, nummer BRE 17/45 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft een afschrift van dit stuk aan de wederpartij verstrekt.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] te [kantoorplaats] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten
2.1.

Belanghebbende was de partner van [erflater] (hierna: erflater). Belanghebbende en erflater bezaten samen in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen.

2.2.

Erflater is overleden op [datum] 2001. Belanghebbende is tot enig erfgenaam van erflater benoemd. In de aangifte recht van successie is geen melding gemaakt van in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 16 juni 2014 de inspecteur geïnformeerd over in het buitenland aangehouden vermogen (vrijwillige verbetering). Over dat vermogen is in deze brief onder meer het volgende vermeld:

“Het gaat om vermogen bij de UBS Bank in Zwitserland. Dit vermogen is ondergebracht op een bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] . Deze rekening staat op naam van een Stiftung, genaamd [A] . De heer [belanghebbende] is begunstigde. De rekening is in 2002 geopend. Het vermogen bestaat uit een (belegd) banktegoed. Het totale vermogen bedraagt op dit moment ongeveer € 365.000,-.”.

2.4.

Naar aanleiding van de vrijwillige verbetering hebben belanghebbende en de inspecteur gecorrespondeerd over de gevolgen hiervan voor de inkomstenbelasting en het recht van successie. In de brief van 29 oktober 2015 van de inspecteur aan belanghebbende is het volgende vermeld:

Stiftung [A] / UBS [nummer]

U gaat akkoord met fiscale transparantie. Het openingsformulier is opgevraagd bij de bank.

U vermeldt in uw vorige brief dat het vermogen afkomstig is van een andere bankrekening en dat deze rekening is opgeheven. Ik heb u betreffende deze rekening diverse vragen gesteld. Uit uw brief leid ik af dat het ook een rekening bij de UBS betreft en dat de bank geen gegevens over deze rekening kan verstrekken. U bent in afwachting van een schriftelijke bevestiging hiervan.

Nalatenschap [erflater]

De heer [erflater] en uw cliënt hebben in 1974 een woning in [plaats] aangekocht en sinds 1997 is er een samenlevingsovereenkomst. De heer [erflater] is op [datum] 2001 overleden. Uit het verstrekte testament blijkt dat de heer [erflater] uw cliënt als enige erfgenaam heeft benoemd. Het vermogen van bankrekening UBS [nummer] is volgens verklaring van uw cliënt door hem en zijn wijlen partner opgebouwd. Bij gebrek aan verdere gegevens is in overleg bepaald dat er van uit wordt gegaan dat ieder voor gelijke delen was gerechtigd tot het vermogen op de UBS rekening.”.

2.5.

Op 12 april 2016 heeft belanghebbende een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst. In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende overeengekomen:

“Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is tevens de van Partij A vast te stellen aanslag recht van successie alsmede de heffingsrente of belastingrente daarover.

(…)

Partijen houden het ervoor dat de inspecteur voortvarend heeft gehandeld en dat er geen belemmeringen zijn om na te vorderen over de verlengde navorderingstermijn.

(…)

De navorderingsaanslag recht van successie wordt separaat opgelegd.

(…)

Voorbehoud Edelweiss

Partij A heeft zich hierbij niettemin het recht voorbehouden om uitsluitend bezwaar en beroep in te stellen tegen de navorderingsaanslag erfbelasting voor zover het betreft de toepassing van de onbeperkte navorderingstermijn van art. 66, derde lid, Successiewet 1956.”.

2.6.

Met dagtekening 8 maart 2016 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd, berekend naar een belaste verkrijging van f 652.186. Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag gehandhaafd.

2.7.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Moet de onbeperkte navorderingstermijn van artikel 66, lid 3, Successiewet 1956 (tekst 2016) onverbindend worden verklaard wegens strijd met het Unierecht, in het bijzonder met het legaliteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

  2. Is sprake van strijd met equality of arms?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag en veroordeling van de inspecteur in de proceskosten die uitstijgen boven het forfait.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten die uitstijgen boven het forfait.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

Ten aanzien van vraag a

Legaliteitsbeginsel

4.1.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid tot navordering op [datum] 2013 – te weten twaalf jaren na het overlijden van zijn partner – is vervallen, zodat de navorderingsaanslag, met dagtekening 8 maart 2016, dient te worden vernietigd. Op artikel 66, lid 3, Successiewet 1956 (hierna: SW), kan de inspecteur zich niet beroepen omdat dit artikel strijdig is met het legaliteitsbeginsel, aldus belanghebbende.

4.2.

Het hof overweegt als volgt. Artikel 16, lid 3, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. In afwijking van het derde lid, bepaalt artikel 16, lid 4, AWR, dat de bevoegdheid tot navorderen vervalt door verloop van twaalf jaren na het tijdstip waarop de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT