Uitspraak Nº 19/00632. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2021-01-19

ECLIECLI:NL:GHARL:2021:422
Docket Number19/00632
Date19 Enero 2021
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

nummer 19/00632

uitspraakdatum: 19 januari 2021

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] VOF te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 april 2019, nummer Awb 18/1517, ECLI:NL:RBOVE:2019:1169, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd en een vergoeding voor proceskosten toegekend van € 498.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.

1.5.

Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter digitale zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten
2.1.

Belanghebbende exploiteert op het adres [a-straat] in [Z] een visverwerkend bedrijf, waarin, in opdracht voor derden, voornamelijk platvis wordt schoongemaakt en gefileerd.

2.2.

De Algemene Vergadering van het Waterschap Zuiderzeeland heeft op respectievelijk 26 november 2013 en 25 november 2014 de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Zuiderzeeland voor respectievelijk de jaren 2014 en 2015 vastgesteld (hierna: de Verordeningen voor respectievelijk 2014 en 2015). Deze Verordeningen zijn gelijkluidend. Ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Verordeningen kan het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen worden berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met inachtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften. Voor de wijze van bemonstering en analyse wordt verwezen naar NEN-normbladen. In onderdeel B van Bijlage I, “Analysevoorschriften”, staat in paragraaf 1 “Algemeen”:

“De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut. De publicatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Nederlandse Staatscourant. Een wijziging in een normblad wordt eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de bekendmaking van de wijziging in de Nederlandse Staatscourant heeft plaatsgevonden.

De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond moeten kunnen worden.”

In paragraaf 2 “Analyse” van dat onderdeel B staat:

“De analyse van het monster geschiedt op de wijze zoals die is aangegeven in tabel B.”

In tabel B wordt voor de ontsluiting en meting van vervuilende stoffen verwezen naar NEN-normbladen.

2.3.

Van 5 tot en met 20 november 2014 is namens de heffingsambtenaar bij belanghebbende ambtshalve een afvalwateronderzoek als bedoeld in artikel 4, eerste en vierde lid, van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 (hierna: het Besluit) uitgevoerd om de juistheid van de tot dan toe gehanteerde afvalwatercoëfficiënt voor de zuurstofbindende en overige stoffen te controleren. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de heffingsambtenaar voor het bedrijf van belanghebbende een afvalwatercoëfficiënt zuurstofbindende stoffen berekend van 0,0896 vervuilingseenheden per m³ ingenomen water en haar ingedeeld in klasse 11 van de tabel afvalwatercoëfficiënten als bedoeld in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet (hierna: de tabel afvalwatercoëfficiënten). Bij brief van 19 november 2015 heeft de heffingsambtenaar de rapportage van het afvalwateronderzoek aan belanghebbende gestuurd en meegedeeld dat de aanslag in de zuiveringsheffing zal worden vastgesteld op basis van klasse 11.

2.4.

Op 29 februari 2016 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de zuiveringsheffing voor het jaar 2015. Na verleend uitstel heeft belanghebbende op 10 mei 2016 aangifte gedaan, berekend met toepassing van een afvalwatercoëfficiënt van 0,056 per m³ ingenomen water die behoort bij klasse 10.

2.5.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2017, in afwijking van de aangifte van belanghebbende, overeenkomstig het – onder 2.3 genoemde – uitgevoerde onderzoek een aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor het jaar 2015 opgelegd van € 19.290,80 naar een heffingsmaatstaf van 332,63 vervuilingseenheden en een tarief van € 58 per vervuilingseenheid. Daarbij heeft de heffingsambtenaar het aantal vervuilingseenheden voor zuurstofbindende stoffen op basis van de bij klasse 11 behorende afvalwatercoëfficiënt (0,088 vervuilingseenheden per m³ ingenomen water) en de door belanghebbende opgegeven hoeveelheid ingenomen water (3.619,4 m³) berekend op 318,51 en het aantal vervuilingseenheden voor arseen op 14,12. De vervuilingswaarde van het afgevoerde arseen is, behalve op de berekende hoeveelheid afgevoerd...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT