Uitspraak Nº 20/00381 tot en met 20/00383. Gerechtshof Amsterdam, 2022-04-05

ECLIECLI:NL:GHAMS:2022:1290
Docket Number20/00381 tot en met 20/00383
Date05 Abril 2022
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 20/00381 tot en met 20/00383

5 april 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: mrs. I. Leenders en D. Braakman)

tegen de uitspraak van 29 mei 2020 in de zaken met de kenmerken HAA 19/2954 tot en met HAA 19/2956 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

20/00381 (HAA 19/2954)

1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2016 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering (hierna: aanslag IB/PVV) voor het jaar 2013 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.878 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 48.991. Daarbij heeft de inspecteur € 1.940 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag IB/PVV en deze belastingrentebeschikking bij brief van 12 december 2016 bezwaar gemaakt.

20/00382 (HAA 19/2955)

1.2.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2017 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.042 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 46.612. Daarbij heeft de inspecteur € 1.900 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag IB/PVV en deze belastingrentebeschikking bij brief van 19 december 2017 bezwaar gemaakt.

20/00383 (HAA 19/2956)

1.3.1. De inspecteur heeft met dagtekening 28 september 2018 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.983 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 53.332. Daarbij heeft de inspecteur € 1.966 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag IB/PVV en deze belastingrentebeschikking bij brief van 5 oktober 2018 bezwaar gemaakt.

1.3.3. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013, 2014 en 2015 onderscheidenlijk de daarmee verband gedane uitspraken op bezwaar worden hierna ook aangeduid als ‘de aanslagen’ onderscheidenlijk als ‘de uitspraken op bezwaar’.

Alle zaken

1.4. Belanghebbende heeft tegen het uitblijven van uitspraken op bezwaar op 4 juli 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.5. De inspecteur heeft met dagtekening 14 november 2019 in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.6. Op 26 november 2019 heeft het onderzoek ter zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 mei 2020 als volgt beslist (belanghebbende wordt in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een beschikking met betrekking tot de dwangsom gegrond en voor het overige ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot betaling van een dwangsom van € 1.442;

- veroordeelt verweerder tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 786;

- gelast dat verweerder aan eiser vergoedt het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 47 (in de zaak met reg. nr. HAA 19/2954).”

1.7. Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is ter griffie van het Hof ontvangen op 3 juli 2020 en is aangevuld bij brief van 12 maart 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8. In de brief van 12 maart 2021 (zie 1.7) heeft belanghebbende verzocht [inspecteur 1] als getuige op te roepen en te horen in het vooronderzoek, alsmede om de inspecteur medewerking aan mediation op te dragen. Bij brief van 23 maart 2021 heeft het Hof deze verzoeken vooralsnog afgewezen. Met dagtekening 26 maart 2021 heeft belanghebbende een afschrift aan het Hof gestuurd van een oproeping van [inspecteur 1] op grond van artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om als getuige ter zitting van het Hof te verschijnen. Vervolgens heeft het Hof een afschrift ontvangen van een brief van [inspecteur 1] aan de gemachtigde van belanghebbende van 16 april 2021 waarin hij schrijft niet tegemoet te komen aan de oproep als getuige te verschijnen. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 23 april 2021 het Hof verzocht het op 26 mei 2021 geplande onderzoek ter zitting uit te stellen, op die dag een comparitie van partijen te houden, [inspecteur 1] als getuige te horen en de inspecteur om inlichtingen te verzoeken. Op 4 mei 2021 heeft het Hof aan partijen bekendgemaakt dat de op 26 mei 2021 geplande zitting niet zal worden uitgesteld en dat belanghebbendes overige verzoeken uit de brief van 23 april 2021 ter zitting aan de orde kunnen worden gesteld.

1.9. Op vrijdag 21 mei 2021 zijn nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Voorts heeft de inspecteur op 20 mei 2021 een pleitnota toegestuurd en aangekondigd dat [inspecteur 1] met de procesgemachtigde van de inspecteur ter zitting van het Hof zal verschijnen. Afschriften van deze stukken zijn aan de wederpartij verstrekt.

1.10. Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 26 mei 2021. Het hoger beroep van belanghebbende is tegelijkertijd met het hoger beroep van zijn partner [A] behandeld (met kenmerken 20/00384 tot en met 20/00386). Al hetgeen in de onderhavige zaken is gesteld en aangevoerd, is tevens gesteld en aangevoerd in de zaken van [A] . Op verzoek van belanghebbende is [inspecteur 1] gehoord als getuige. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen een compromis te bereiken. Van het verhandelde ter zitting en van het getuigenverhoor zijn processen-verbaal opgemaakt die bij brieven van 30 juni 2021 aan partijen zijn verzonden.

1.11. Belanghebbende heeft bij brief van 10 juni 2021 het Hof ervan op de hoogte gebracht dat partijen geen compromis hebben bereikt en het Hof verzocht het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen. De inspecteur heeft gereageerd bij brief van 16 juni 2021. Belanghebbende heeft bij brief van 21 juni 2021 verzocht te mogen reageren op de brief van de inspecteur. De inspecteur heeft het Hof op 23 juni 2021 verzocht om een nadere zitting. Bij brief van 1 september 2021 heeft het Hof partijen uitgenodigd voor een tweede (nadere) zitting op 27 oktober 2021.

1.12. Belanghebbende heeft bij brief van 12 oktober 2021 nadere stukken ingediend. Van de inspecteur is op 25 oktober 2021 een op 22 oktober 2021 gedagtekende pleitnota ontvangen. Afschriften van deze stukken zijn aan de wederpartij verstrekt.

1.13. Op 27 oktober 2021 is het onderzoek ter zitting hervat. Al hetgeen in de onderhavige zaken is gesteld en aangevoerd is tevens aangevoerd in de zaken van [A] . Van het verhandelde op deze nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

Feiten

1. Eiser is werkzaam geweest voor ESA . Hij heeft daar tot 1 januari 2005 achttien jaar lang gewerkt in de functie van [functie 1] . Onderdeel van zijn functie was het optreden als contactpersoon namens ESA met de ministeries van Buitenlandse Zaken, Financiën, Economische Zaken en Defensie.

2. Tevens is eiser sedert vele jaren [functie 2] van de Association of retired Esa Staff (hierna: ARES ) en is hij eveneens sedert vele jaren gedelegeerde voor Nederland bij achtereenvolgens AAPPOCAD , de overkoepelende organisatie voor gepensioneerden van de ESA , Raad van Europa, CEPMMT, Eumetsat, OECD, NATO en WEU.

3. Eiser woont ongeveer 25 jaar samen met mevrouw [A] , die evenals eiser een pensioen geniet van ESA . Zij is tevens lid van AAPOCAD .

4. Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad arrest gewezen inzake het pensioen van een gewezen VN-functionaris. Dit arrest is gepubliceerd op de website van de Rechtspraak onder ECLI:NL:HR:2009:BF7264. In dit arrest is bepaald dat aldaar sprake was van een onzuivere pensioenregeling.

5. Sedertdien is eiser, al dan niet tezamen met de gepensioneerdenvereniging van de NATO, ANARCP, actief geweest om een regeling te bewerkstelligen voor het belasten van de pensioenen van de ESA en de NATO. Hij is hierover in contact met de ministeries van Financiën, Defensie, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.

6. Op 19 oktober 2009 heeft eiser als vertegenwoordiger van AAPOCAD in Nederland (de organisatie van gepensioneerden van de Gecoördineerde Organisaties, waaronder ESA ) een brief gestuurd aan de toenmalig minister-president Balkenende, over het verval van artikel 38 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de gevolgen daarvan op de gepensioneerden die hij vertegenwoordigt. Hierop heeft hij in een brief van 19 januari 2010 antwoord ontvangen van [B] , Directeur Directe Belastingen, kenmerk DB/2009/640 U.

7. Team IFB is landelijk aangewezen voor de behandeling van de geprivilegieerden in Nederland; ambassades, consulaten en aangewezen volkenrechtelijke organisaties, hun medewerkers en hun gezinsleden. Ook is Team IFB competent met betrekking tot de belastingheffing van gepensioneerden van deze organisaties.

8. De ESA is aangewezen als een dergelijke volkenrechtelijke organisatie. Dat is bepaald in artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2013. Lid 4 van dit artikel bevat de bepaling over de gewezen personeelsleden.

9. Namens Team IFB voerde [C] , pensioendeskundige en lid van de Kennisgroep Pensioenen, de besprekingen met vertegenwoordigers van de genoemde gepensioneerdenorganisaties en hun gemachtigden. Eiser was op de hoogte van de inhoud...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT