Uitspraak Nº 200.182.137/01. Gerechtshof Den Haag, 2016-06-29

ECLIECLI:NL:GHDHA:2016:2308
Docket Number200.182.137/01
Date29 Junio 2016
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 29 juni 2016

Zaaknummer : 200.182.137/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2769

Zaaknummer rechtbank : C/10/473740

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. H.L. van Toorenburg te Veenendaal.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 15 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 september 2015 van de rechtbank Rotterdam.

De vrouw heeft op 8 februari 2016 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 24 december 2015 een V-formulier van 23 december 2015 met bijlagen ingekomen.

De zaak is op 25 mei 2016 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

  • -

    de man, bijgestaan door zijn advocaat;

  • -

    de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is het verzoek van de man strekkende tot nihilstelling van de partneralimentatie afgewezen. Hetzelfde geldt voor het verzoek te bepalen dat de bijdrage voor het verleden zal worden vastgesteld op hetgeen tot op heden is betaald of verhaald. De proceskosten zijn gecompenseerd zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:

  • -

    bij beschikking van 14 mei 2007 van de rechtbank Rotterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover thans van belang, bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw zal voldoen van € 742,- per maand;

  • -

    de echtscheidingsbeschikking is op 21 september 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

  • -

    bij beschikking van 17 september 2010 is genoemde beschikking van 14 mei 2007 van de rechtbank Rotterdam gewijzigd in die zin, dat de man met ingang van 22 juni 2009 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van € 1.400,- per maand;

  • -

    bij beschikking van 25 mei 2011 van dit hof is de beschikking van 17 september 2010 van de rechtbank Rotterdam vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 22 juni 2009 tot 1 september 2011 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van € 526,- per maand en met ingang van 1 september 2011 een bijdrage van € 890,- per maand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man en de proceskosten.

2. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man tot wijziging c.q. nihilstelling van de partneralimentatie toe te wijzen.

3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de man ongegrond te verklaren, althans te verwerpen, althans het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen en de man te veroordelen in de proceskosten van deze zaak.

Samenleving ex artikel 1:160 BW

4. De man stelt vooreerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw niet samenwoont in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW), enkel omdat de vrouw dit ontkent. De man stelt dat de vrouw daarmee wel heel gemakkelijk weg komt, en wijst er voorts op dat de rechtbank heeft nagelaten te kijken naar het door de man aangevoerde samenstel van feiten en omstandigheden. De vrouw is van de een op de andere dag en zonder daarvan vooraf iemand op de hoogte te stellen verhuisd van [woonplaats] – waar zij haar hele leven heeft gewoond en een sociaal netwerk heeft – naar [woonplaats] , waar zij geen sociaal netwerk heeft. Zij betrok daar een woning waar ook [naam] stond ingeschreven. De man meent dat de rechtbank [naam] had moeten horen, althans hem een verklaring had moeten laten afleggen ter beantwoording van de vraag of sprake is van een artikel 1:160 BW situatie.

5. De vrouw verweert zich daartegen en stelt dat volgens vaste rechtspraak voor een geslaagd beroep op artikel 1:160 BW vereist is dat tussen betrokkenen een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat de gescheiden echtgenote en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Noodzakelijk is dat vast komt te staan dat sprake is van een volledige, tot lotsverbondenheid leidende levensgemeenschap, die het kenmerk is van een normaal huwelijk. Nu de man een beroep heeft gedaan op het rechtsgevolg (het eindigen van zijn verplichting tot het betalen van partneralimentatie) van zijn stelling dat de vrouw met [naam] samenwoont als ware zij gehuwd, dient hij zijn stelling te bewijzen. De feiten en omstandigheden die de man aan zijn vermoeden ten grondslag heeft gelegd, vormen nog geen begin van bewijs, aldus de vrouw.

6. Het hof overweegt als volgt. Voor een bevestigend antwoord op de vraag of de vrouw in de zin van art. 1:160 BW is gaan samenleven met een derde als waren zij gehuwd, volstaat volgens vaste rechtspraak niet dat zij en die derde met elkaar samenwonen, maar is vereist dat tussen hen een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de in art. 1:160 BW besloten liggende sanctie vergt dat deze bepaling restrictief wordt uitgelegd, hetgeen meebrengt dat niet snel mag worden aangenomen dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde eisen voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen. Hieruit vloeit onder meer voort dat de omstandigheid dat aan sommige voorwaarden voor de toepassing van art. 1:160 BW is voldaan, geen invloed heeft op de stelplicht en bewijslast ter zake van de andere voorwaarden van die bepaling. (vgl. onder meer Hoge Raad 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1246, NJ 2013/542 en Hoge Raad 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:724).

7. De man heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT