Uitspraak Nº 201705743/1/A2. Raad van State, 2018-06-13

ECLIECLI:NL:RVS:2018:1926
Docket Number201705743/1/A2
Date13 Junio 2018
CourtCouncil of State (Netherlands)

201705743/1/A2.

Datum uitspraak: 13 juni 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2017 in zaak nr. 16/6187 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] tot het treffen van een persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op haar betalingscapaciteit voor terugvorderingsbesluiten die betrekking hebben op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009 tot en met 2012, afgewezen en haar uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden een bedrag van € 5.425,00 per maand betaalt.

Bij besluit van 16 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] dient een bedrag van in totaal € 130.182,00 aan te veel ontvangen kinderopvangtoeslag over de berekeningsjaren 2009 tot en met 2012 terug te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen. Dit betekent dat zij gedurende 24 maanden een bedrag van € 5.425,00 dient te betalen.

De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit op bezwaar het maandbedrag op € 5.295,00 heeft gesteld, waarbij uit coulance de uiterste betaaldatum van de eerste termijn op 29 juli 2016 is gesteld en is bepaald dat de laatste termijn voor 30 juni 2018 dient te zijn betaald. Tegen het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen hoger beroep ingesteld, zodat, zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting ook heeft erkend, van een maandbedrag van € 5.295,00 gedurende 24 maanden moet worden uitgegaan.

Besluitvorming

2. [appellante] heeft verzocht om een persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op haar betalingscapaciteit, omdat zij het verschuldigde bedrag niet in één keer kan terugbetalen. Bij besluit van 18 februari 2016, gehandhaafd bij besluit van 16 juni 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen.

Aan die afwijzing heeft de dienst ten grondslag gelegd dat [appellante], door niet te reageren op herhaalde verzoeken om informatie voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2012, ernstig nalatig is geweest waardoor de ontstane schuld aan haar is te wijten. Voor het toeslagjaar 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] verzocht om betaalbewijzen op te sturen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Daardoor heeft zij niet aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor de kinderopvang. Ook voor de jaren 2010 en 2011 heeft [appellante] niet gereageerd op herhaalde verzoeken om informatie. Voor het toeslagjaar 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om betaalbewijzen, jaaropgaven en gastouderovereenkomsten dan wel plaatsingsovereenkomsten over te leggen. [appellante] heeft hier niet op gereageerd, zodat de dienst niet kon vaststellen of de kinderen van [appellante] daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de kinderopvang in het jaar 2012. Ook heeft [appellante] om die reden niet aangetoond dat zij de totale kosten voor de kinderopvang heeft betaald.

Voorts heeft de dienst voor de jaren 2010 en 2011 aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de vader de gastouder van de kinderen was, terwijl artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang bepaalt dat onder gastouderopvang kinderopvang in een gezinssituatie wordt verstaan door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag. [appellante] had derhalve redelijkerwijs moeten weten dat de vader geen gastouder kan zijn en zij om die reden geen recht op...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT