Uitspraak Nº 201706777/1/R2. Raad van State, 2019-04-24

ECLIECLI:NL:RVS:2019:1341
Docket Number201706777/1/R2
Date24 Abril 2019
CourtCouncil of State (Netherlands)

201706777/1/R2.

Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

2. [appellant sub 2], wonend te Bergeijk,

3. [appellant sub 3], gevestigd te Bergeijk,

4. Jaduva B.V., gevestigd te Valkenswaard,

5. Stichting Groen Kempenland, gevestigd te Netersel, gemeente Bladel, en Stichting Milieu-Werkgroep Kempenland, gevestigd te Bergeijk (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: de stichtingen),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergeijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben het college, [appellant sub 2], [appellant sub 3], Jaduva B.V. en de stichtingen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichtingen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

[partij A] en [partij B hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van de stichtingen, voor zover dat ziet op het onderdeel "Regeling voor de veehouderij", afgesplitst en voortgezet onder zaak nr. 201706777/3/R2.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2019, waar het college, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, Jaduva B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. van de Boom en D. Nas-van Helvoort, zijn verschenen.

Voorts is [partij B], vertegenwoordigd door mr. M. Mol, rechtsbijstandverlener te Tilburg, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Bestemmingsplan nog niet onherroepelijk

1. Tegen het plan hebben zes partijen beroep ingesteld, waaronder de stichtingen. Het beroep van de stichtingen is afgesplitst voor zover dit betrekking heeft op de stikstofproblematiek. Als gevolg hiervan zal het bestemmingsplan niet onherroepelijk worden met deze uitspraak. Het beroep van de stichtingen is in hoofdzaak gericht tegen de aan het plan ten grondslag gelegde passende beoordeling en het plan-MER, voor zover daarin de stikstofemissie en stikstofdepositie als gevolg van bemesting en beweiding en verkeersbewegingen niet zijn meegenomen bij de beoordeling van de maximale mogelijkheden van het plan. Daarnaast richt het beroep van de stichtingen zich tegen de reikwijdte van het verbod op toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar). Voor zover het beroep van de stichtingen betrekking heeft op het perceel [locatie 2] te Bergeijk wordt dat in deze uitspraak behandeld.

Het plan

2. Het plangebied bestaat uit het buitengebied van de gemeente Bergeijk en het plan voorziet gedeeltelijk in een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Bergeijk" en de bijbehorende herziening "Herziening Buitengebied Bergeijk 2014". Het plan heeft als doel om de gewijzigde regels uit de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014) door te vertalen naar het bestemmingsplan.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wettelijk kader

4. De relevante wet- en regelgeving staat in de bijlage behorende bij deze uitspraak.

Het beroep van het college

Aanduiding "Paardenhouderij" plandelen [locatie 1] te Luyksgestel

5. Het college betoogt dat de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1"en "Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden - 1" voor de gronden van [partij B aan de [locatie 1] te Luyksgestel, voor zover daaraan de aanduiding "paardenhouderij" is toegekend, in strijd met de Verordening 2014 voorzien of kunnen voorzien in de vestiging van en omschakeling naar een paardenhouderij in de groenblauwe mantel. Ter zitting is gebleken dat het geschil zich toespitst op de vraag of de planregels naast een productiegerichte paardenhouderij ook een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse toestaan. In dat geval voorziet het plan gelet op de voorheen op het perceel rustende agrarische bestemming in de vestiging van een niet-agrarische functie terwijl niet is voldaan aan de daarvoor in artikel 6.10 van de Verordening 2014 geldende voorwaarden, aldus het college.

5.1. De raad en [partij B stellen zich op het standpunt dat ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, sub 3, en artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder b, sub 3, van de planregels alleen een productiegerichte paardenhouderij is toegestaan, en dat dat gebruik ook door [partij B is beoogd.

5.2. De gronden aan de [locatie 1] te Luyksgestel bestaan uit meerdere percelen die worden gescheiden door de Vlieterdijk. Het westelijk deel van de gronden is, voor zover hier van belang, bestemd als "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1" en aangeduid als "paardenhouderij". Het oostelijk deel van de gronden is bestemd als "Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden - 1". Een klein deel van die oostelijk gelegen gronden is, voor zover hier van belang, aangeduid als "paardenhouderij" en heeft een apart bouwvlak, dat met de aanduiding "relatie" is verbonden met het westelijk deel van de gronden.

5.3. De Afdeling stelt vast dat de begripsomschrijvingen van paardenhouderij in artikel 1 van de planregels een onderscheid maken tussen een gebruiksgerichte en een productiegerichte paardenhouderij. In artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, sub 3 en in artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder b, sub 3, van de planregels ontbreekt dit onderscheid. Daarmee is niet uitgesloten dat op het perceel [locatie 1], anders dan de raad heeft beoogd, naast een productiegerichte paardenhouderij ook een gebruiksgerichte paardenhouderij is toegestaan. Het bestreden besluit is, voor zover dat ziet op de aanduiding "paardenhouderij" binnen de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1" en "Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden - 1" voor de gronden aan de [locatie 1], onzorgvuldig vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Artikel 8, lid 8.2.8, onder g van de planregels

6. Het college heeft in zijn zienswijze verzocht vijf gelijkluidende planregels, waaronder artikel 8, lid 8.2.8, onder g, zodanig te wijzigen dat deze planregels in overeenstemming zijn met artikel 25.1, eerste lid, onder c, van de Verordening 2014. Volgens het college zou de raad deze vijf planregels aanpassen en is voornoemde planregel ten onrechte als enige niet aangepast.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat deze planregel per abuis niet is aangepast en verzoekt de Afdeling zelf in de zaak te voorzien.

6.2. De Afdeling stelt vast dat de raad blijkens het vaststellingsbesluit, gelezen in samenhang met de Nota van zienswijzen, erkent dat artikel 8, lid 8.2.8, onder g, van de planregels niet overeenstemt met de

Verordening 2014. Volgens de Nota van zienswijzen moet deze planregel zodanig worden aangepast dat het verbod om de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te laten toenemen, ook geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde die niet worden gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij. In het vastgestelde plan is artikel 8, lid 8.2.8, aanhef en onder g, van de planregels echter niet overeenkomstig de Nota van zienswijzen aangepast. De planregels stemmen in zoverre niet overeen met het vaststellingsbesluit. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt.

De beroepen van [appellant sub 2] en de stichtingen over de [locatie 2] te Bergeijk

7. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 3] te Bergeijk. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de bestemming voor een intensieve veehouderij die in het plan aan zijn buurperceel, de [locatie 2], opnieuw is toegekend. Daarnaast vreest hij dat die bestemming de ontwikkelingsmogelijkheden voor een minicamping op zijn eigen perceel belemmert.

De stichtingen hebben blijkens hun statuten mede tot doel het bevorderen van de kwaliteit van het milieu, waaronder de lucht, de bodem en het water op het grondgebied van onder meer de gemeente Bergeijk.

Functieaanduiding veehouderij

8. [appellant sub 2] en de stichtingen betogen dat aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 2" op het perceel [locatie 2] ten onrechte de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij" is toegekend omdat het niet aannemelijk is dat binnen de planperiode op het perceel een veehouderij wordt gerealiseerd. Er worden op het perceel sinds 2009 geen dieren meer gehouden. Er is weliswaar een initiatief om op het perceel een varkenshouderij te vestigen, maar dat initiatief is niet voldoende concreet en de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kon op voorhand niet worden beoordeeld omdat voor dat initiatief een bouwvlakverandering nodig is. De raad heeft volgens [appellant sub 2] en de stichtingen de aanduiding voor een veehouderij onvoldoende onderbouwd. Volgens [appellant sub 2] zijn ook zijn belangen bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de ontwikkelingsmogelijkheden voor een minicamping op zijn perceel onvoldoende afgewogen.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op grond van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 201706777/3/R2. Raad van State, 2020-01-22
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 22 januari 2020
    ...beroep van de stichtingen en in de andere beroepen tegen het plan heeft de Afdeling op 24 april 2019 uitspraak gedaan onder nummer ECLI:NL:RVS:2019:1341. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2019, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº 201706777/3/R2. Raad van State, 2020-01-22
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 22 januari 2020
    ...beroep van de stichtingen en in de andere beroepen tegen het plan heeft de Afdeling op 24 april 2019 uitspraak gedaan onder nummer ECLI:NL:RVS:2019:1341. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2019, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT