Uitspraak Nº 201902483/1/V1. Raad van State, 2019-09-16

ECLIECLI:NL:RVS:2019:3147
Docket Number201902483/1/V1
Date16 Septiembre 2019
CourtCouncil of State (Netherlands)

201902483/1/V1.

Datum uitspraak: 16 september 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] (hierna gezamenlijk: de vreemdelingen) en [referent],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 maart 2019 in zaak nr. 18/6081 in het geding tussen, voor zover nu van belang:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 18 juli 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond en het door referent ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft partijen in de gelegenheid gesteld om nader schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 13 maart 2019, C-635/17, E. t. Nederland, ECLI:EU:C:2019:192 (hierna: het arrest).

Hierop hebben zowel de vreemdelingen en referent als de staatssecretaris een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader en de relevante overwegingen van het arrest van het Hof zijn opgenomen in de bijlagen, die deel uitmaken van deze uitspraak.

Ontvankelijkheid hoger beroep referent

2. Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover zij daarin het beroep van referent niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdelingen en referent leggen namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank op dit punt volgens hen niet juist is. Daarom kan de Afdeling, voor zover het referent betreft, geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000; hierna: de Vw 2000).

Inleiding

3. De vreemdelingen stellen dat zij minderjarig zijn en de Eritrese nationaliteit hebben. Zij beogen in het kader van nareis verblijf bij referent, hun gestelde tante en pleegmoeder, aan wie de staatssecretaris krachtens artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend. Ter onderbouwing van de aanvraag hebben zij de volgende documenten overgelegd: een ongedateerde 'affidavit of guardianship', een voogdijverklaring van 20 juni 2017, geboorteakten van en toestemmingsverklaringen voor hen alle drie, een ziekenhuisrapport en een verklaring van een gemeente van 14 mei 2010 (hierna gezamenlijk: de overgelegde documenten).

De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdelingen het gestelde pleegouderschap van referent en de gestelde verbreking van de gezinsband tussen de vreemdelingen en hun biologische ouders niet aannemelijk hebben gemaakt. Met de gestelde medische klachten van hun biologische moeder, de zus van referent, en de stelling dat hun biologische vader in het Eritrese leger zit, hebben zij immers niet aannemelijk gemaakt dat hun ouders niet in staat zijn voor hen te zorgen, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft geen aanvullend onderzoek aangeboden. De identiteit van de vreemdelingen is niet in geschil.

3.1. In hoger beroep ligt de vraag voor of de nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris hanteert in nareiszaken, zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508 en ECLI:NL:RVS:2018:1639, (hierna: de gedragslijn) in overeenstemming is met de overwegingen van het Hof in het arrest, over de eisen die de artikelen 5, tweede en vijfde lid, 11, tweede lid, en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71, hierna: de richtlijn) stellen aan de wijze waarop de staatssecretaris een aanvraag in het kader van nareis moet beoordelen. Het Hof heeft de gedragslijn niet kunnen betrekken bij de beantwoording van de prejudiciële vraag over artikel 11, tweede lid, van de richtlijn, doordat de verwijzingsuitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 november 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:13124, dateert van vóór de gedragslijn.

3.2. Gelet op het zaaksoverstijgende karakter en de actualiteitswaarde van deze uitspraak, betrekt de Afdeling bij haar beoordeling ook wat de staatssecretaris over de gedragslijn vanaf 1 januari 2019 heeft neergelegd in paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) omdat hij hierin enkele aspecten van de gedragslijn nader heeft toegelicht. De Afdeling begrijpt de algemene overwegingen van het Hof bovendien zo dat zij niet slechts zien op omstandigheden als die in de verwijzingsuitspraak, maar op nareiszaken in het algemeen. Waar de Afdeling in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:3146, ingaat op de betekenis van het arrest voor de beoordeling van een mvv-aanvraag voor een gestelde huwelijkspartner, staat in deze uitspraak de beoordeling van een mvv-aanvraag ten behoeve van gestelde pleegkinderen centraal.

Volgorde van behandeling

4. De Afdeling zal hierna eerst de kern van de gedragslijn weergeven, waarna zij de verschillende aspecten van de gedragslijn zal vergelijken met de relevante overwegingen van het Hof. Aan de hand hiervan zal de Afdeling de vraag beantwoorden of de gedragslijn op zichzelf in overeenstemming is met wat het Hof in het arrest heeft overwogen. Vervolgens zal de Afdeling op basis hiervan de grieven bespreken.

De gedragslijn

5. Blijkens de gedragslijn betrekt de staatssecretaris, als een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen de staatssecretaris aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Het overleggen van één onofficieel document is volgens de staatssecretaris in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie. De staatssecretaris beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen. De staatssecretaris biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is. De staatssecretaris verlangt niet dat een Eritrese vreemdeling zich alsnog tot de Eritrese autoriteiten wendt om, bijvoorbeeld, alsnog officiële documenten te verkrijgen (zie de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508 en 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:576 en ECLI:NL:RVS:2019:649).

Als een referent een nareisaanvraag indient voor een minderjarige vreemdeling van wie minimaal één biologische ouder achterblijft, eist de staatssecretaris volgens paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 dat die referent een toestemmingsverklaring overlegt van die ouder(s) of aannemelijk maakt waarom hij geen toestemmingsverklaring kan overleggen.

Vergelijking tussen de gedragslijn en de overwegingen van het Hof

De samenwerkingsplicht

6. Uit het arrest volgt dat de betrokkenen verplicht zijn om met de staatssecretaris samen te werken zodat hij hun identiteit, hun gezinsband en hun redenen voor hun aanvraag kan vaststellen. Zij moeten alle relevante bewijsmiddelen verstrekken, antwoord geven op vragen en verzoeken hierover, zich ter beschikking houden voor gesprekken of andere onderzoeken en, als zij geen officiële bewijsstukken kunnen overleggen, uitleggen waarom zij dat niet kunnen. Relevante bewijsmiddelen zijn officiële bewijsstukken en - als deze ontbreken - andere bewijsmiddelen voor het bestaan van een gezinsband. De staatssecretaris kan desgewenst gesprekken houden met de betrokkenen en ander onderzoek verrichten dat hij nodig acht (punten 60 tot en met 62).

Het arrest betreft de situatie dat een overlijdensakte van een biologische ouder van een gesteld pleegkind ontbreekt. Het ontbreken van een overlijdensakte en van een plausibele uitleg hiervoor is volgens het Hof onvoldoende om aan te nemen dat een aanvraag is gedaan in de context van kinderontvoering of mensenhandel. Omdat de staatssecretaris een aanvraag niet mag afwijzen omdat officiële bewijsstukken ontbreken en hij andere bewijsmiddelen in aanmerking moet nemen, kan hij, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, gehouden zijn om aanvullend onderzoek te doen om kinderontvoering of mensenhandel uit te sluiten (punten 78 en 79).

6.1. De staatssecretaris biedt de betrokkenen blijkens de gedragslijn de mogelijkheid om onofficiële documenten over te leggen of met een op de persoon toegespitste verklaring bewijsnood aannemelijk te maken. Aangezien hij verder niet van hen verlangt dat zij zich alsnog tot de Eritrese autoriteiten wenden om officiële documenten te bemachtigen, stelt hij hen in zijn algemeenheid voldoende in de gelegenheid om aan hun samenwerkingsplicht te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
36 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 201902332/1/V1. Raad van State, 2019-09-16
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 16 september 2019
    ...op omstandigheden als in de verwijzingsuitspraak, maar op nareiszaken in het algemeen. Waar de Afdeling in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:3147, ingaat op de betekenis van het arrest voor de beoordeling van een mvv-aanvraag voor gestelde pleegkinderen, staat in deze uitspraak de ......
  • Uitspraak Nº AWB 19/7325. Rechtbank Den Haag, 2020-11-11
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 11 november 2020
    ...2019, ECLI:NL:RVS:2019:4492. 10 Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:25 en van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147. ...
  • Uitspraak Nº AWB - 19 _ 4028. Rechtbank Den Haag, 2020-09-25
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 25 september 2020
    ...officiële documenten aangetoond, hetgeen tussen partijen niet in geschil is. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) heeft benadrukt, betrekt verweerder volgens de hierboven geschetste nieuwe gedragslijn alle verklaringen en bewijselementen, officieel......
  • Uitspraak Nº AWB 19/4471. Rechtbank Den Haag, 2020-04-08
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 8 april 2020
    ...gele “manqasaqasi” van het ministerie van Defensie beschikken. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) mag verweerder bij de beoordeling van bewijsmiddelen en verklaringen in beginsel van de juistheid van in het ambtsbericht opgenomen infor......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
36 sentencias
  • Uitspraak Nº 201902332/1/V1. Raad van State, 2019-09-16
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 16 september 2019
    ...op omstandigheden als in de verwijzingsuitspraak, maar op nareiszaken in het algemeen. Waar de Afdeling in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:3147, ingaat op de betekenis van het arrest voor de beoordeling van een mvv-aanvraag voor gestelde pleegkinderen, staat in deze uitspraak de ......
  • Uitspraak Nº AWB 19/7325. Rechtbank Den Haag, 2020-11-11
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 11 november 2020
    ...2019, ECLI:NL:RVS:2019:4492. 10 Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:25 en van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147. ...
  • Uitspraak Nº AWB - 19 _ 4028. Rechtbank Den Haag, 2020-09-25
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 25 september 2020
    ...officiële documenten aangetoond, hetgeen tussen partijen niet in geschil is. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) heeft benadrukt, betrekt verweerder volgens de hierboven geschetste nieuwe gedragslijn alle verklaringen en bewijselementen, officieel......
  • Uitspraak Nº AWB 19/4471. Rechtbank Den Haag, 2020-04-08
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 8 april 2020
    ...gele “manqasaqasi” van het ministerie van Defensie beschikken. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) mag verweerder bij de beoordeling van bewijsmiddelen en verklaringen in beginsel van de juistheid van in het ambtsbericht opgenomen infor......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT