Uitspraak Nº 201906822/1/R1. Raad van State, 2020-08-19

ECLIECLI:NL:RVS:2020:1970
Date19 Agosto 2020
Docket Number201906822/1/R1

201906822/1/R1.

Datum uitspraak: 19 augustus 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 8 augustus 2019 in zaak nrs. 19/3392 en 19/3394 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2018 heeft het college onder oplegging van een dwangsom gelast om het gebruik van het perceel [locatie 1] in Amsterdam (hierna: het perceel) als woning vóór 15 oktober 2018 te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 11 juni 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 augustus 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 10 september 2019 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de dwangsom van € 9000,00.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks en drs. P. Lappia, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] is eigenaresse van [boerderij], gevestigd in een houten loods aan de [locatie 1] in Amsterdam. De gronden waarop de boerderij is gevestigd, zijn in eigendom van de gemeente Amsterdam. Het college heeft op 28 mei 2018 een last onder dwangsom opgelegd, omdat [appellante] een deel van de boerderij zou gebruiken als woning. Dat is volgens het college in strijd met het bestemmingsplan. De dwangsom bedraagt € 9.000,00.

De rechtbank heeft de last onder dwangsom in stand gelaten. Hiertegen richten zich de hoger beroepsgronden.

Het college heeft bij besluit van 10 september 2019 medegedeeld dat de in de last onder dwangsom genoemde overtreding niet is beëindigd, dat de dwangsom is verbeurd en dat hij het in te vorderen bedrag heeft vastgesteld op € 9.000,00.

De last onder dwangsom

2. Het college heeft aan de last onder dwangsom overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) ten grondslag gelegd vanwege het gebruik van de boerderij in strijd met het bestemmingsplan. Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lutkemeerpolder" rust op het perceel de bestemming "Gemengd - 3" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie".

3. Artikel 6, lid 6.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

b. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels;

c. in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 onder b zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', tevens bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels, toegestaan;

d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats', een plaats voor camperstandplaatsen;

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw', stadslandbouw met de daarbij behorende (agrarische) bedrijfsgebouwen, horeca- en detailhandel; […]"

Legaliteitsbeginsel, vermelding overtreden voorschrift

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft gehandeld in strijd met het legaliteitsbeginsel, omdat in de besluiten van onderscheidenlijk 29 mei 2018 en 11 juni 2019 ten onrechte niet is vermeld in strijd met welke planregel uit het bestemmingsplan zij volgens het college heeft gehandeld.

4.1. Artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.

2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven."

Artikel 5:9 luidt:

"De beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie vermeldt:

a. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

[…]."

Artikel 6:22 van de Awb luidt:

"Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 202103322/1/R1. Raad van State, 2022-04-06
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 6 April 2022
    ...strijd met welke regels uit het bestemmingsplan is gehandeld. Hij wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1970. 15.1. Artikel 5:4 van de Awb "1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of kr......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº 202103322/1/R1. Raad van State, 2022-04-06
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 6 April 2022
    ...strijd met welke regels uit het bestemmingsplan is gehandeld. Hij wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1970. 15.1. Artikel 5:4 van de Awb "1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of kr......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT