Uitspraak Nº 201907694/1/R1. Raad van State, 2021-02-10

ECLIECLI:NL:RVS:2021:275
Docket Number201907694/1/R1
Date10 Febrero 2021

201907694/1/R1.

Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Zeewolde,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2019 in zaken nrs. 19/2464 en 19/2687 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2018 heeft het college besloten tot invordering van de door [appellante] verbeurde dwangsom van € 25.000,00.

Bij besluit van 16 mei 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het college veroordeeld in de proceskosten van [appellante] en een vergoeding van het griffierecht gelast. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Winsum, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. de Jonge, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] is eigenaar van de recreatiewoning aan de [locatie] in Zeewolde. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Recreatieterrein Horsterwold 2012" rust op het perceel de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". Zij heeft voor het beheer en de verhuur daarvan een overeenkomst gesloten met het bedrijf Madiba Verhuur. Bij besluit van 16 mei 2017 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom van € 25.000,00 ineens gelast om het (laten) gebruiken van de recreatiewoning aan de [locatie] ten behoeve van niet-recreatief gebruik uiterlijk 1 december 2017 te beëindigen en beëindigd te houden. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat sprake is van handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 3.4, lid 3.4.1, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan. Tegen het besluit van 16 mei 2017 zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de last onder dwangsom onherroepelijk is.

2. Bij besluit van 15 november 2018, in stand gelaten bij besluit op bezwaar van 16 mei 2019 in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, heeft het college een bedrag van € 25.000,00 aan verbeurde dwangsom ingevorderd.

Het college heeft aan het besluit van 15 november 2018 ten grondslag gelegd dat tijdens een controle is vastgesteld dat vijf personen aanwezig waren in de recreatiewoning die verklaarden hier te verblijven in verband met het verrichten van werk in Nederland. Dit betekent dat niet aan de opgelegde last is voldaan, omdat de recreatiewoning niet conform de bestemming werd gebruikt voor louter recreatieve doeleinden, maar voor de huisvesting van arbeidsmigranten.

In het besluit op bezwaar heeft het college toegelicht dat volgens hem de door [appellante] gestelde omstandigheden ieder afzonderlijk geen bijzondere omstandigheid opleveren om van invordering af te zien. Om af te wijken van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het college van doorslaggevend belang geacht de omstandigheid dat op 9 mei 2019 opnieuw is geconstateerd dat arbeidsmigranten waren gehuisvest...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT