Uitspraak Nº 202003104/1/R1. Raad van State, 2021-02-24

ECLIECLI:NL:RVS:2021:381
Date24 Febrero 2021
Docket Number202003104/1/R1

202003104/1/R1.

Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2020 in zaak nr. 19/6915 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2019 heeft het college aan Beleggingsmaatschappij Klaprozenweg Amsterdam (BKA) B.V. (hierna: BKA) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een combinatiegebouw met 72 huurwoningen en kantoor-, bedrijfs- en bijeenkomstruimtes, met bijbehorende nevenfuncties, op het terrein op de hoek Hulstweg en Vlierweg (kavel BSH06) in Amsterdam.

Bij besluit van 20 november 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 10 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en BKA hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.M. Rensing, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hop, zijn verschenen. Voorts is ter zitting BKA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. Snippe, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 20 augustus 2019 heeft het college aan BKA een omgevingsvergunning verleend. Het besluit is op dezelfde datum verzonden en op 28 augustus 2019 gepubliceerd. Op 30 augustus 2019 heeft [appellant] het college langs digitale weg verzocht om de vergunningsstukken. Op 8 september 2019 heeft [appellant] een online klachtformulier ingediend bij het college, omdat hij de gevraagde stukken nog niet had ontvangen. Op 7 oktober 2019 ontving [appellant] van het college een "link" naar de stukken. Op dezelfde datum heeft hij ongemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 augustus 2019. Bij besluit van 20 november 2019 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaartermijn liep tot en met 1 oktober 2019 en het bezwaar volgens het college niet verschoonbaar buiten de termijn is ingediend.

2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met het indienen van het klachtformulier niet tijdig bezwaar is gemaakt, omdat het klachtformulier niet als bezwaarschrift is aan te merken. Volgens de rechtbank heeft [appellant] eerst op 7 oktober 2019 bezwaar gemaakt. Omdat de termijn liep tot en met 1 oktober 2019 en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, heeft het college het bezwaar van [appellant] naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Heeft [appellant] tijdig bezwaar gemaakt?

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 augustus 2019. Hij voert daartoe aan dat het klachtformulier is aan te merken als bezwaarschrift. Het college kon uit de klacht opmaken dat het zijn bedoeling was bezwaar te maken. Als zijn bedoeling onvoldoende kenbaar was, brengt het dienstbaarheidsbeginsel volgens hem met zich mee dat het op de weg van het college had gelegen te informeren naar de bedoelingen van de klacht. Volgens hem volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:128, en uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1638, dat een bestuursorgaan bij onduidelijkheid over de bedoelingen van een burger, met de burger contact moet opnemen. Daarnaast volgt uit artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dat het college het bezwaar niet-ontvankelijk kan verklaren, maar dat het college daartoe niet verplicht is.

Onder verwijzing naar de annotatie van H.J. Simons bij het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 26 januari 2017, Ivanova en Ivashova tegen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 202104902/1/R1. Raad van State, 2022-09-14
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 14 september 2022
    ...de datum van ontvangst". Zie bijvoorbeeld ook de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:812, 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:381, en 18 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1849. Deze termijn is opgeschort met ingang van 26 november 2019, namelijk de dag na de dag waar......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº 202104902/1/R1. Raad van State, 2022-09-14
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 14 september 2022
    ...de datum van ontvangst". Zie bijvoorbeeld ook de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:812, 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:381, en 18 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1849. Deze termijn is opgeschort met ingang van 26 november 2019, namelijk de dag na de dag waar......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT