Uitspraak Nº 202003128/1/A3. Raad van State, 2021-03-17

ECLIECLI:NL:RVS:2021:577
Docket Number202003128/1/A3
Date17 Marzo 2021

202003128/1/A3.

Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2020 in zaak nr. 19/4156 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2019 heeft het college aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 6.000,00 voor het zonder vergunning omgezet houden van een zelfstandige woning in onzelfstandige woonruimten.

Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2020, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.E. Carter en mr. F.M.E. Schuttenhelm, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] is mede-eigenaar van de woning aan de [locatie] in Amsterdam. Zij verhuurt de woning aan een van haar dochters, die de woning niet bewoont maar onderverhuurt.

2. Toezichthouders van de gemeente hebben op 21 februari 2018 een huisbezoek afgelegd. Uit het daarover opgestelde rapport van bevindingen van 22 februari 2018 blijkt dat de woning zonder een daartoe benodigde vergunning is omgezet naar drie onzelfstandige woonruimten die door drie personen worden bewoond. Het college heeft niet direct een sanctie opgelegd, maar [appellante] per brief van 4 juni 2018 in de gelegenheid gesteld om een omzettingsvergunning aan te vragen. Per e-mailbericht van 4 juli 2018 heeft [appellante] het college laten weten dat de woning voortaan aan twee personen wordt verhuurd. Dat is volgens het college zonder vergunning toegestaan.

3. Op 29 oktober 2018 heeft het college een melding ontvangen over mogelijke woonfraude in de woning. Toezichthouders van de gemeente hebben op 16 januari 2019 een huisbezoek afgelegd om te controleren of er een derde bewoner was. Het college heeft naar aanleiding van het daarover op ambtsbelofte opgestelde rapport van bevindingen van 17 januari 2019 een bestuurlijke boete van € 6.000,00 aan [appellante] opgelegd, omdat het college uit de constateringen van de toezichthouders afleidt dat de woning door drie personen werd bewoond zonder dat zij een daartoe strekkende vergunning voor omzetting van de woning had.

Hoger beroep

4. [appellante] betoogt allereerst dat de rechtbank met het college heeft miskend dat zij geen vergunning nodig heeft voor het omgezet houden van de woning in onzelfstandige woonruimten, omdat zij de woning voor inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: Huisvestingsverordening) al had omgezet in drie onzelfstandige woonruimten en deze aan drie personen verhuurde.

Daarnaast betoogt [appellante] dat de Huisvestingsverordening onverbindend is, omdat het onderzoek waarop deze rust niet door een onafhankelijke derde partij is uitgevoerd. Ook los van het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het besluit van het college van 25 juni 2019 deugdelijk is. Het college gaat in zijn besluit uit van een verkeerde uitleg van de Huisvestingsverordening. Het besluit is gebaseerd op een onvolledig en incorrect verslag van de hoorzitting in bezwaar. Het rapport van bevindingen dat aan het besluit ten grondslag ligt, is gebaseerd op een valse verklaring van een van de bewoners. Verder heeft het college op grond van een verkeerde interpretatie van de feiten en omstandigheden bewoning door een derde persoon aangenomen.

Tot slot had het college in ieder geval de boete moeten matigen, omdat er geen sprake is van verwijtbaar handelen en de boete niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding, aldus [appellante].

Wettelijk kader

5. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

Geldt er een vergunningplicht voor het omgezet houden van een woning?

6. Artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: Huisvestingswet) bepaalde ten tijde van het huisbezoek van 16 januari 2019 en de besluitvorming van het college dat het verboden is om een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
1 sentencias

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT