Uitspraak Nº 202005946/1/V6. Raad van State, 2022-05-11

ECLIECLI:NL:RVS:2022:1267
Docket Number202005946/1/V6
Date11 Mayo 2022
CourtCouncil of State (Netherlands)

202005946/1/V6.

Datum uitspraak: 11 mei 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te Ermelo,

2. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2020 in zaak nr. 17/5886 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2013 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [appellant sub 1] ingetrokken.

Bij besluit van 28 september 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een zienswijze naar voren gebracht.

Desgevraagd heeft de minister van Buitenlandse Zaken de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van 30 juni 2016 (hierna: het individueel ambtsbericht) en de aanvulling daarop van 12 juli 2016 (hierna: de aanvulling) overgelegd. De minister heeft krachtens artikel 8:29, eerste lid, van de Awb meegedeeld dat wegens gewichtige redenen alleen de Afdeling van bepaalde gedeelten ervan zal mogen kennisnemen. De Afdeling heeft in een andere samenstelling beslist dat gewichtige redenen deze beperking van de kennisneming voor een deel rechtvaardigen. [appellant sub 1] en de staatssecretaris hebben toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2021, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Als tolk was aanwezig drs. M.E. Velleman.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2. [appellant sub 1] verblijft sinds 13 januari 1998 in Nederland. Op 19 februari 2002 heeft hij een verzoek om verlening van het Nederlanderschap (hierna: het verzoek) ingediend. Het verzoek is ingewilligd bij Koninklijk Besluit van 9 oktober 2002. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van [appellant sub 1] krachtens artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) ingetrokken, omdat hij in de toelatings- en naturalisatieprocedure heeft gezwegen over zijn rol bij de gebeurtenissen in Rwanda voorafgaand aan en tijdens de genocide in 1994, terwijl hij wist of in ieder geval redelijkerwijs kon vermoeden dat die informatie relevant was voor het verzoek. Onder verwijzing naar drie rapporten van African Rights, met name het rapport van april 2010 dat samen met Redress is opgesteld, het individueel ambtsbericht en de aanvulling, brengt de staatssecretaris [appellant sub 1] in verband met de volgende gebeurtenissen in Rwanda:

1. de dood van Tutsi vluchtelingen in de St. Paulkerk in Mugina tussen 21 en 25 april 1994;

2. het ontvoeren en doden van overlevenden van de aanval in Mugina die waren gevlucht naar Kabyagi in mei en juni 1994;

3. de moord op Tutsi's in het Josephite Brothersklooster in Nyamirambo op 7 juni 1994;

4. het doden van Tutsi's in de Catholic Parish of Charles Lwanga en College St. André op 8 april 1994;

5. de moorden in de Parish of St. Famille in juni 1994;

6. de poging tot moord op vluchtelingen in het Gisimba Weeshuis op 2 juli 1994; en

7. de moord op burgemeester Callixte Ndagijimana.

2.1. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] het Nederlanderschap niet zou hebben verkregen als hij ten tijde van het verzoek bekend zou zijn geweest met deze informatie, omdat hij hem dan artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (hierna: artikel 1(F)) zou hebben tegengeworpen. Hij zou het verzoek dan op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN hebben afgewezen, omdat er ernstige vermoedens zouden bestaan dat [appellant sub 1] een gevaar vormt voor de openbare orde.

Uitspraak van de rechtbank

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris een juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd voor de intrekking van het Nederlanderschap van [appellant sub 1] door te beoordelen of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1(F). Volgens de rechtbank is de intrekking geen punitieve sanctie, zodat niet eerst in een strafrechtelijke procedure of in de huidige procedure hoeft te zijn bewezen dat [appellant sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het individueel ambtsbericht en de aanvulling zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het door [appellant sub 1] overgelegde rapport van Buro Kleurkracht van 21 februari 2018 heeft de rechtbank aangemerkt als een deskundigenbericht. Dit rapport biedt volgens haar echter onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de betrouwbaarheid, objectiviteit en onafhankelijkheid van de getuigenverklaringen waarop het individueel ambtsbericht en de aanvulling zijn gebaseerd. Over de onder 2 genoemde gebeurtenissen 1 t/m 4 heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris deze terecht ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat [appellant sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1(F). De gebeurtenissen 5 t/m 7 heeft de staatssecretaris volgens haar echter ten onrechte aan zijn standpunt ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [appellant sub 1] niet geschaad is in zijn verdediging, zij hem daarom geen compensatie biedt en de intrekking van het Nederlanderschap evenredig is.

Incidenteel hoger beroep van de staatssecretaris

4. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank het rapport van Buro Kleurkracht ten onrechte heeft aangemerkt als een deskundigenbericht. Hij voert aan dat het rapport geen contra-expertise is, omdat geen onderzoek is verricht in Rwanda naar de betrokkenheid van [appellant sub 1] bij de genocide in 1994. De opsteller van het rapport, [opsteller], heeft iets anders onderzocht dan de minister van Buitenlandse Zaken, aldus de staatssecretaris.

4.1. De rechtbank heeft het rapport van Buro Kleurkracht onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:341, aangemerkt als een deskundigenbericht. In die zaak had de desbetreffende vreemdeling een rapport van Buro Kleurkracht overgelegd om de door hem afgelegde verklaringen in de asielprocedure te plaatsen in de context van zijn land van herkomst en zijn culturele achtergrond. Tussen partijen was niet in geschil dat de opsteller op dat punt deskundig was. In dit geval gaat het echter niet om de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, maar gaat het om de vraag of de staatssecretaris de intrekking van het Nederlanderschap heeft kunnen baseren op de informatie uit het individueel ambtsbericht en de aanvulling. Uit het overgelegde rapport van Buro Kleurkracht volgt dat het doel van de analyse is om het individueel ambtsbericht en de aanvulling in de relevante culturele context te plaatsen. Het rapport plaatst in dat licht kritische kanttekeningen bij de inhoud van het individueel ambtsbericht en de aanvulling, maar omvat geen onderzoek naar de gedragingen van [appellant sub 1] in Rwanda gedurende de genocide in 1994 en zijn betrokkenheid bij de in het individueel ambtsbericht en de aanvulling genoemde gebeurtenissen. Gelet op het voorgaande betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank het rapport van Buro Kleurkracht ten onrechte heeft aangemerkt als een deskundigenbericht voor zover zij daarmee bedoelt dat het gaat om een contra-expertise. Toch kan dit niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hiervoor is van belang dat de rechtbank terecht heeft beoordeeld of het rapport concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de betrouwbaarheid, objectiviteit en onafhankelijkheid van de getuigenverklaringen waarop het individueel ambtsbericht en de aanvulling is gebaseerd. Ook al is het rapport van Buro Kleurkracht niet een beantwoording van dezelfde onderzoeksvraag als in het individueel ambtsbericht (en dus geen contra-expertise), het is wel een relevante inbreng ten behoeve van de bewijswaardering van het individueel ambtsbericht en de aanvulling. De rechtbank heeft dus materieel het juiste toetsingskader toegepast.

4.2. Het betoog faalt.

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

Criminal charge en de onschuldpresumptie

5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte op basis van het arrest van het EHRM van 25 juni 2020, Ghoumid e.a. tegen Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0625JUD005227316, heeft geoordeeld dat de intrekking van het Nederlanderschap geen punitieve sanctie is. Hij voert aan dat de relevante feiten in zijn geval verschillen van die uit het arrest Ghoumid. Zo heeft hij, anders dan in dat arrest, niet na de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit zijn band met Nederland verbroken door bijzonder ernstige handelingen te verrichten en is hij nooit in een eerlijk strafrechtelijk proces voor iets veroordeeld. Daarnaast heeft hij door de intrekking van het Nederlanderschap geen rechtmatig verblijf meer in Nederland, waardoor hij kan worden uitgezet. Dat de rechtbank de intrekking van het Nederlanderschap niet als punitieve sanctie aanmerkt heeft tot gevolg dat de strenge waarborgen die in het strafrecht gelden niet in deze procedure van toepassing zijn. Dit maakt dat de uitspraak van de rechtbank in strijd is met artikel 6, tweede en derde lid, van het EVRM en artikel 48 van het EU Handvest. [appellant sub 1] voert verder aan dat in zijn geval...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
3 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 202104398/1/V6. Raad van State, 2022-10-05
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • October 5, 2022
    ...Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2017:0207DEC004238713, paragraaf 49. 11.1. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267, onder 12.2, voert [appellant] op zichzelf terecht aan dat uit het arrest Usmanov volgt dat voor het antwoord op de vraag of intrekking i......
  • Uitspraak Nº 202006877/1/V6. Raad van State, 2022-05-11
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • May 11, 2022
    ...Voor de waarde die aan het rapport van Buro Kleurkracht moet worden toegekend, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1267, onder 4.1. De daarin gegeven overwegingen over het rapport van Buro Kleurkracht zijn ook in deze zaak van toepassing. Het rapport is da......
  • Uitspraak Nº 202102760/1/V6. Raad van State, 2022-06-22
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • June 22, 2022
    ...zijn recht op privéleven dient te worden geëerbiedigd. 6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267) gaat de Afdeling bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen de intrekking van het Nederlanderschap uit v......
3 sentencias
  • Uitspraak Nº 202104398/1/V6. Raad van State, 2022-10-05
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • October 5, 2022
    ...Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2017:0207DEC004238713, paragraaf 49. 11.1. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267, onder 12.2, voert [appellant] op zichzelf terecht aan dat uit het arrest Usmanov volgt dat voor het antwoord op de vraag of intrekking i......
  • Uitspraak Nº 202006877/1/V6. Raad van State, 2022-05-11
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • May 11, 2022
    ...Voor de waarde die aan het rapport van Buro Kleurkracht moet worden toegekend, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1267, onder 4.1. De daarin gegeven overwegingen over het rapport van Buro Kleurkracht zijn ook in deze zaak van toepassing. Het rapport is da......
  • Uitspraak Nº 202102760/1/V6. Raad van State, 2022-06-22
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • June 22, 2022
    ...zijn recht op privéleven dient te worden geëerbiedigd. 6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267) gaat de Afdeling bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen de intrekking van het Nederlanderschap uit v......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT