Uitspraak Nº 202100262/1/A3. Raad van State, 2022-03-30

ECLIECLI:NL:RVS:2022:958
Date30 Marzo 2022
Docket Number202100262/1/A3
CourtCouncil of State (Netherlands)

202100262/1/A3.

Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2020 in zaak nr. 19/1684 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft het college aan [appellante] een boete van € 82.000,00 opgelegd wegens het onttrekken van vier woningen aan de woningvoorraad zonder vergunning en die boete ingevorderd.

Bij besluit van 6 februari 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Kashyap, advocaat te Amsterdam, en R. van Menk, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] is eigenaar van de woningen aan de Oudezijds Achterburgwal [nummers] in Amsterdam. [bestuurder] is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante]. Het pand bestaat uit vijf bouwlagen. In de onderste bouwlaag is de [winkel] gevestigd. In de bouwlagen boven de winkel zitten woningen. Naar aanleiding van een melding van het team Leegstand dat mogelijk sprake is van illegale toeristische verhuur, hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam op 9 april 2018 de woningen aan de Oudezijds Achterburgwal [nummers] bezocht. Van dit onderzoek hebben de toezichthouders een rapport van bevindingen op ambtsbelofte opgemaakt. Het college heeft op grond van de resultaten van het onderzoek vastgesteld dat [appellante] artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 heeft overtreden, omdat de woningen aan de Oudezijds Achterburgwal [nummers] aan de woonruimtevoorraad zijn onttrokken zonder de daartoe vereiste vergunning. Het college heeft [appellante] met toepassing van diens bevoegdheid op grond van artikel 4.4.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 een boete opgelegd van totaal € 82.000,- (vier keer € 20.500,-). Hierbij heeft het college overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan geen boete opgelegd had mogen worden dan wel deze boete gematigd had moeten worden. De rechtbank heeft overwogen dat het college terecht tot dit oordeel is gekomen.

Hoger beroep

2. [appellante] betoogt dat de conclusie van het college dat de woningen aan de woonruimtevoorraad zijn onttrokken, onjuist is. De rechtbank heeft ten onrechte vastgesteld dat de Amerikaanse man die de toezichthouders hebben aangetroffen in de woning op [nummer A], heeft verklaard dat hij een toerist is. In het rapport van bevindingen staat namelijk ook dat deze man heeft verklaard dat hij [bestuurder] kent. De man verbleef in de woning in verband met zaken en de bruiloft van een van de zoons van [bestuurder]. De andere zoon van [bestuurder], [naam zoon], heeft tegenover de toezichthouders verklaard dat de man een vriend van de familie is. Die woning op de eerste verdieping is de tweede woning van [bestuurder]. Het is onjuist dat het alleen mogelijk is om een logé of privégast in een tweede woning te laten verblijven als de eigenaar van de tweede woning op dat moment ook in de tweede woning verblijft, aldus [bestuurder]. De essentie van een tweede woning is namelijk juist dat de eigenaar daar geen hoofdverblijf heeft. Bovendien wordt de woning in dit geval niet in gebruik gegeven aan willekeurige derden, zoals bij de verhuur aan toeristen. Het is relevant dat de aangetroffen man als privégast niet hoefde te betalen voor zijn verblijf. Daaruit blijkt dat gesproken kan worden van een logé. Dit ondersteunt het standpunt dat de tweede woning uitsluitend door [bestuurder] werd gebruikt.

De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat het college de constateringen van de toezichthouders over de identieke inrichting van de woningen, de afwezigheid van persoonlijke spullen en de aanwezigheid van het gastenboek, heeft mogen betrekken in de besluitvorming. De identieke inrichting is namelijk het gevolg van een projectmatige renovatie van het pand, met als aanvankelijke bedoeling de woningen te verhuren als zelfstandige woningen aan expats en/of ten behoeve van short-stay. Dit heeft echter nooit plaatsgevonden vanwege steeds strenger wordende regelgeving. Het college heeft verder niet aangetoond dat sprake was van een onrechtmatige verhuursituatie. Het is vaste rechtspraak dat het college moet aantonen dat sprake is van toeristische verhuur, als geen toeristen in de woningen worden aangetroffen. Dit is niet gebeurd. Er is dan ook geen dragend bewijs voor de vaststelling dat sprake was van onttrekking. De rechtbank miskent verder dat de woningen nagenoeg niet werden gebruikt. Ze stonden in feite leeg en werden slechts incidenteel gebruikt door vrienden en kennissen. Daarmee is sprake van leegstand, in plaats van onttrekking. De woningen zijn nog steeds beschikbaar voor bewoning, omdat de functie van het gebruik voor bewoning niet is gewijzigd. Omdat sprake is van leegstand, was de Leegstandverordening Amsterdam 2016 van toepassing, en had het college geen boete kunnen opleggen op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016.

Als wel sprake is van een overtreding, dan heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de boete. De opgelegde boete staat niet in verhouding tot de ernst van de overtreding. De leefbaarheid van de stad was niet in gevaar omdat sprake was van toezicht op de woningen door [bestuurder] en [zoon]. Er is daarom niet ongecontroleerd woonruimte verdwenen. De consequenties van de overtreding voor het beschermen van de woningvoorraad en de leefbaarheid van de stad zijn daardoor veel minder verstrekkend. [appellante] heeft bovendien niet bedrijfsmatig gehandeld en er is geen financieel voordeel behaald. [appellante] verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:649. Hieruit volgt dat een beperkt financieel voordeel, in samenhang met het feit dat sprake was van incidenteel verblijf door anderen dan bewoners, aanleiding vormt voor matiging van de boete. Het college heeft vier keer de maximale boete van € 20.500,00 opgelegd voor in feite dezelfde overtreding. Als de woningen niet waren gesplitst was de boete in ieder geval € 20.500,00 lager, omdat het pand toen uit één woning minder bestond. Daarnaast zijn de woningen ook door middel van bestuursdwang voor drie maanden gesloten. Weliswaar is deze sluiting op grond van andere regelgeving opgelegd, maar de sluiting vloeit wel voort uit hetzelfde feitenkader op grond waarvan de boete is opgelegd. De rechtbank heeft deze...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
6 temas prácticos
6 sentencias

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT