Uitspraak Nº 202100522/1/R4. Raad van State, 2022-08-10

ECLIECLI:NL:RVS:2022:2325
Docket Number202100522/1/R4
Date10 Agosto 2022
CourtCouncil of State (Netherlands)

202100522/1/R4.

Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Neptune Energy Netherlands B.V., gevestigd te Zoetermeer,

appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 heeft de minister op grond van artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet bij Neptune Energy een vergoeding in rekening gebracht voor het beoordelen van 32 in het jaar 2018 ingediende rapporten inzake grote gevaren.

Bij besluit van 14 december 2020 heeft de minister het door Neptune Energy hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Neptune Energy beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2022, waar Neptune Energy, vertegenwoordigd door mr. T. Grundmeijer, advocaat te Amstelveen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Heeremans en ing. J.D.R. Weenink, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Neptune Energy (voorheen: Engie E&P Nederland B.V.) is ruim 50 jaar actief als offshore olie- en gasproducent en is de Nederlandse tak van de in 2015 in het Verenigd Koninkrijk opgerichte Neptune Energy Group Limited. Begin 2018 heeft Neptune Energy de opsporings- en winningsactiviteiten overgenomen van Engie E&P International, waaronder die in Nederland.

2. Gedurende de maanden maart en april 2018 heeft Neptune Energy 32 rapportages ter beoordeling ingediend voor haar productie-installaties. In voorkomende gevallen hebben de rapportages betrekking op verschillende fysiek met elkaar verbonden mijnbouwwerken (bijvoorbeeld L10-PE en L10-PEE). In het tweede kwartaal van 2018 heeft de minister bij 32 besluiten ingestemd met deze rapportages. In het besluit van 8 november 2018 is door de minister nader toegelicht dat op grond van artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet een vergoeding (een retributie) in rekening kan worden gebracht voor de uitvoering van taken door de inspecteur-generaal der mijnen. Voor het jaar 2018 zijn deze kosten in het besluit van 8 november 2018 vastgesteld op € 376.598,00. Neptune Energy heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat voor één productie-installatie die bestaat uit meerdere werken bij de beoordeling van een rapport inzake grote gevaren meerdere vergoedingen zijn geheven.

3. Bij besluit van 17 april 2019 heeft de minister het hiertegen door Neptune Energy gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In dat besluit heeft de minister nader toegelicht op welke wijze de vergoeding voor het beoordelen van de rapporten inzake grote gevaren is berekend. Daarbij is toegelicht dat voor de beoordeling van de 32 rapporten inzake 42 mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Mijnbouwbesluit, eenmaal een vergoeding van € 15.280,00 in rekening is gebracht en 41 keer een vergoeding van € 4.300,00. Volgens de minister zijn de feitelijk in rekening gebrachte gemiddelde kosten voor de zeven in bezwaar aangevallen rapporten in kwestie lager dan hij op grond van de wet- en regelgeving in rekening had kunnen brengen. Gelet hierop concludeert de minister dat het bedrag dat in rekening is gebracht in het besluit van 8 november 2018 niet te hoog is.

4. Bij uitspraak van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2428 heeft de Afdeling het beroep van Neptune Energy tegen het besluit op bezwaar van 17 april 2019 voor wat betreft de retributie die betrekking heeft op de beoordeling van de rapporten inzake grote gevaren voor tien mijnbouwwerken die fysiek met elkaar verbonden zijn in zeven productie-installaties op zee gegrond verklaard. De Afdeling kwam in die uitspraak tot het oordeel dat de tien door Neptune Energy in haar bezwaar- en beroepschrift genoemde productie-installaties in juridische zin als ten hoogste tien mijnbouwwerken zijn te beschouwen en dat de verschillende fysiek met elkaar verbonden onderdelen niet als evenzovele mijnbouwwerken of productie-installaties kunnen worden aangemerkt. Uit die uitspraak volgt dat de minister zich in het besluit op bezwaar van 17 april 2019 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inspecteur-generaal der mijnen de retributie terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 43.000,00 voor de tien aan de orde zijnde mijnbouwwerken respectievelijk productie-installaties.

Het besluit van 14 december 2020

5. Bij besluit van 14 december 2020 heeft de minister, naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, opnieuw een besluit genomen op het door Neptune Energy gemaakte bezwaar tegen het besluit van 8 november 2018. Hij heeft besloten wederom een bedrag van € 43.000,00 aan retributies te heffen voor zeven productie-installaties op zee. De inspecteur-generaal der mijnen overweegt namens de minister dat hij de rapporten inzake grote gevaren voor deze productie-installaties voor het eerst heeft ontvangen en integraal beoordeeld, als gevolg waarvan hij deze rapporten beschouwt als betrekking hebbend op nieuwe productie-installaties op zee. Daarvoor geldt een hoger bedrag dan de bedragen die eerder in rekening zijn gebracht. Per beoordeeld rapport inzake grote gevaren heeft de minister een vergoeding van € 15.280,00, als bedoeld in Bijlage 15, onderdeel D, tabel 2, onder s, van de Mijnbouwregeling, berekend. Om te voorkomen dat Neptune Energy na het instellen van het bezwaar in een nadeliger positie terecht komt, heeft de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT