Uitspraak Nº 21-000118-17. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-07-14

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:6069
Docket Number21-000118-17
Date14 Julio 2017
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000118-17

Uitspraak d.d.: 14 juli 2017

TEGENSPRAAK

Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 december 2016 met parketnummer 16-705898-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,

wonende te [woonplaats] ,

thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos, te Heerhugowaard.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Blonk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het voorhanden hebben van twee Kalashnikovs en een pistool met bijbehorende munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is bij afzonderlijke beslissing een vordering tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen. Van het voorhanden hebben van een raketwerper is verdachte vrijgesproken.

Het hof zal het vonnis en de beslissing waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1:
hij op of omstreeks 18 maart 2016 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland een of meer wapens van categorie II, te weten

- één of meerdere vuurwapen(s), type aanvalsgeweer (Kalashnikov) en/of

- een raketwerper, voorhanden heeft gehad.


2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2016 tot en met 16 april 2016 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, type 19, 9mm) en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere (15) patro(o)n(en) (behorende bij voornoemd pistool) voorhanden heeft gehad.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Rechtmatigheidsverweren

De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de inbeslagname van de mobiele telefoon van verdachte en het onderzoek aan die telefoon onrechtmatig zijn geweest omdat er op dat moment geen redelijke verdenking (meer) bestond tegen verdachte. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat met het onderzoek aan de mobiele telefoon een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.

De vruchten van voornoemd handelen dienen van het bewijs te worden uitgesloten en dit zal tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moeten leiden, aldus de raadsvrouw.

De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat er met betrekking tot het onderzoek aan de telefoon inderdaad sprake is van een schending van artikel 8 EVRM. Het onderzoek aan de telefoon heeft plaatsgevonden zonder dat daartoe een bevel van de Officier van Justitie was afgegeven, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Gelet op de beperkte ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, hoeft dit volgens de advocaat-generaal niet tot bewijsuitsluiting te leiden maar kan worden volstaan met de vaststelling dat een vormvoorschrift is geschonden.

Voornoemd verweer is in eerste aanleg ook door de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft daaromtrent in het vonnis onder meer overwogen:

“De rechtbank overweegt dat op 12 april 2016 [medeverdachte 1] ter zake van betrokkenheid bij een moord is aangehouden. Verdachte is, terwijl hij in de auto zat bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ook aangehouden. De mobiele telefoons van verdachte en [medeverdachte 2] zijn vervolgens op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en onderzocht. Gelet op de verdenking van het strafbare feit waarvoor [medeverdachte 1] is aangehouden, is deze inbeslagname rechtmatig geweest. Voor inbeslagneming waren ook vatbaar voorwerpen die niet aan de verdachte [medeverdachte 1] toebehoorden. De officier van justitie heeft bovendien aangegeven dat de verzamelde mobiele telefoons samen met de verdachten door het arrestatieteam zijn aangeleverd en dat daarna onderzocht is wie de eigenaar van welke telefoon was. De telefoon van verdachte kon derhalve onderzocht worden. De heenzending en de mededeling van een politieambtenaar dat de telefoon aan verdachte teruggegeven zou worden staan daar niet aan in de weg.”

Deze overweging is juist. Het hof sluit zich hierbij aan en concludeert op grond daarvan dat de inbeslagname van de telefoon rechtmatig is geweest.

Voorts is met betrekking tot het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon heeft plaatsgevonden de volgende overweging van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:588) van belang:

“Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT