Uitspraak Nº 21/00284 en 21/00285. Gerechtshof Amsterdam, 2022-08-16

ECLIECLI:NL:GHAMS:2022:2726
Docket Number21/00284 en 21/00285
Date16 Agosto 2022
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 21/00284 en 21/00285

16 augustus 2022

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X B.V.] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma

tegen de uitspraak van 2 maart 2021 in de zaak met de kenmerken HAA 17/5657 en 17/5658 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 oktober 2017 twee uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) uitgereikt ten bedrage van € 33.481,67 en

€ 33.182,31 wegens de niet-zuivering van twee T1-documenten met de kenmerken [kenmerk 1] (afgiftedatum: 13 november 2002) respectievelijk [kenmerk 2] (afgiftedatum: 18 november 2002). De utb’s strekken tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en rente op achterstallen.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 12 december 2017, de utb’s gehandhaafd.

1.3.

Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 2 maart 2021 als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank

- verklaart de beroepen ongegrond;

- veroordeelt de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 1.500;

- veroordeelt de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie en) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534;

- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, voor een bedrag van € 333.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 12 april 2021 en is aangevuld bij brief van 7 juni 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op het incidenteel hoger beroep gereageerd.

1.5.

Van belanghebbende is een nader stuk met dagtekening 9 juni 2022 en een nader stuk met dagtekening 15 juni 2022 ontvangen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerken 21/00286 en 21/00287 van dezelfde belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten
2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

“1. Eiseres heeft op 13 en 18 november 2002 aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer van twee zendingen knoflook, die zij voor [A B.V.] in opslag had. Voor het vervoer zijn T1-documenten opgemaakt. Verweerder heeft aan eiseres op 24 en 26 september 2003 utb’s uitgereikt wegens de niet-zuivering van deze T1-documenten. De door eiseres daartegen gemaakte bezwaren zijn bij één uitspraak op bezwaar van 19 januari 2012 ongegrond verklaard.

2. Bij uitspraak van deze rechtbank van 18 januari 2013 (niet gepubliceerd) is het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 12 maart 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:2074) deze uitspaak bevestigd.

3. Bij arrest van 16 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2077) heeft de Hoge Raad der Nederlanden (HR) het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond verklaard en het beroep in cassatie van eiseres gegrond bevonden. De HR heeft daarbij – voor zover hier van belang – de uitspraak van het hof, de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken van de inspecteur en de utb’s vernietigd. De HR heeft onder meer het volgende overwogen:

“4.2 Een schending van het verdedigingsbeginsel leidt tot vernietiging van het besluit als het besluitvormingsproces van de douaneautoriteiten zonder schending een andere afloop zou hebben gehad. Voor dit oordeel is voldoende te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden degene tot wie de uitnodiging tot betaling is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de uitnodiging tot betaling van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een andere afloop had kunnen leiden. De rechter dient een en ander te beoordelen aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval (…).

4.3

Voor het Hof heeft belanghebbende onder meer gesteld dat met de douane en de FIOD in een vroeg stadium afspraken zijn gemaakt en dat zij zich, indien haar het voornemen tot het vaststellen van de uitnodigingen tot betaling was meegedeeld, aan de hand van die afspraken effectiever had kunnen verdedigen. Hiermee heeft belanghebbende voor het Hof betoogd dat zij voorafgaande aan de vaststelling van de uitnodigingen tot betaling een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de uitnodigingen tot betaling van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden.
Het Hof heeft de hiervoor in 4.2 voorgeschreven toetsing niet uitgevoerd. Om vast te stellen of het besluitvormingsproces van de douaneautoriteiten met betrekking tot het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling een andere afloop had kunnen hebben, is niet uitsluitend van belang of na de uitreiking daarvan verweermogelijkheden verloren zijn gegaan. (…)

4.4

Gelet op hetgeen hiervoor in 4.3 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Reeds op de grond dat de Inspecteur in de bezwaarfase belanghebbende een schikkingsvoorstel heeft aangeboden (zie onderdeel 5.5 van de uitspraak van het Hof alsmede de stukken van het geding) kan worden geconcludeerd dat niet is uitgesloten dat bij een juiste vooraankondiging het besluitvormingsproces van de Inspecteur tot een andere afloop had kunnen leiden. De uitnodigingen tot betaling dienen te worden vernietigd”.


4. Bij brief van 17 november 2016 heeft verweerder eiseres zijn voornemen bekend gemaakt om utb’s uit te reiken wegens de niet-zuivering van de meergenoemde T1-documenten. Na e-mailwisseling en telefonische contacten tussen verweerder en eiseres zijn de onder Procesverloop vermelde utb’s uitgereikt.

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan de volgende feiten toe.

2.3.

Belanghebbende houdt zich bedrijfsmatig onder meer bezig met de opslag en het vervoer van groente en fruit. Zij heeft de onderhavige T1-aangiften gedaan voor het vervoer van verse knoflook van [plaats] naar het douanekantoor van bestemming te Groningen. Het ging om knoflook die de opdrachtgever van belanghebbende, [A B.V.] had verkocht aan [de heer B] . De knoflook was bestemd voor uitvoer naar Suriname. Nadat het bewijs van regelmatige beëindiging van het douanevervoer uitbleef, kregen belanghebbende en [A B.V.] het vermoeden dat de knoflook, zonder te zijn aangebracht bij het kantoor van bestemming, op de Nederlandse markt was afgezet. [A B.V.] heeft de FIOD op de hoogte gesteld van dit vermoeden en belanghebbende heeft aangifte gedaan van oplichting. In januari 2003 spraken belanghebbende, [A B.V.] de inspecteur en de FIOD af, dat [A B.V.] nog twee zendingen knoflook zou verkopen aan [de heer B] en dat belanghebbende daarvoor de T1-aangiften zou doen, zodat de FIOD het vervoer kon volgen en zo nodig kon ingrijpen. Op 14 en 23 januari 2003 deed belanghebbende conform deze afspraak twee T1- aangiften voor twee nieuwe zendingen knoflook. In een brief van 23 januari 2003 aan belanghebbende schrijft de inspecteur het volgende:

“Op 14 januari 2003 en op 23 januari 2003 zijn door [X B.V.] (…) T1-documenten betrekking hebbende op partijen knoflook opgemaakt. Indien mocht blijken dat de formele aanzuivering van deze twee documenten voor [X B.V.] problemen zou geven dan kunt u met mij in contact treden.”

De inspecteur heeft voor de T1-documenten van 14 en 23 januari 2003 geen utb’s uitgereikt aan belanghebbende.

[de heer B] is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld voor – kort gezegd – het onttrekken van de knoflook aan het douanetoezicht, zo blijkt uit het arrest Hof Leeuwarden 18 april 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BC9927:

“Verdachte heeft tezamen met zijn twee medeverdachten een viertal uit China afkomstige partijen knoflook, die in afwachting van een nadere bestemming lagen opgeslagen in douane-entrepots, gekocht en vervolgens afgezet op de Nederlandse markt, terwijl zij zich er van bewust waren dat de bij invoer in de Europese Gemeenschap verschuldigde rechten niet werden afgedragen aan de belastingdienst. Door het bewust aandragen van onjuiste gegevens door verdachte en zijn medeverdachten hebben een tweetal douane-expediteurs de in de bewezenverklaring opgenomen T1 douanedocumenten voorzien van onjuiste gegevens ten aanzien van de bestemming van die knoflook en hebben zij de onderscheiden exemplaren van dat document telkens (foutief) administratief verwerkt.

Verdachte heeft het onderhavige misdrijf gepleegd met als doel om er zelf financieel beter van te worden. Hij en zijn medeverdachten hebben de partijen knoflook immers met behulp van hun frauduleuze handelingen tegen een aanzienlijk lager bedrag dan gebruikelijk kunnen bemachtigen om deze knoflook vervolgens te verkopen op de Nederlandse markt. Dat de niet afgedragen rechten bij invoer aanzienlijk zijn blijkt wel uit de verklaring van de administrateur [administrateur], werkzaam bij de betrokken expediteur [X B.V.] (bijlage AH/01 van het procesdossier), waarin hij aangeeft dat het totaal niet afgedragen bedrag aan belasting ten aanzien van een tweetal partijen knoflook in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT