Uitspraak Nº 03/720030-14. Rechtbank Limburg, 2019-05-22

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:4834
Docket Number03/720030-14
Date22 Mayo 2019
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Strafrecht

Parketnummer: 03/720030-14

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 mei 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1963,

thans gedetineerd uit andere hoofde in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.

De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 en 26 maart 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. Op 8 mei 2019 is het onderzoek gesloten. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al dan niet samen met anderen:

1. meerdere transporten heeft uitgevoerd waarbij chemicaliën zijn afgeleverd bestemd voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen;

2.heeft nagelaten de overheid in kennis te stellen van ongebruikelijke chemicaliëntransporten terwijl hij hiertoe verplicht was;

3.liter amfetaminebase heeft vervoerd dan wel in bezit heeft gehad;

4.als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;

5.liter amfetamineolie aanwezig heeft gehad.

3 De voorvragen
3.1

Inleiding

Uit een onderzoek van de Federale Belgische Politie te Luik is naar voren gekomen dat een aantal Nederlandse bedrijven grote hoeveelheden chemicaliën bestelde bij de firma [naam bedrijf 1] , gevestigd te Luik (België) (hierna: [naam bedrijf 1] ). Twee bedrijven kunnen direct of indirect worden gerelateerd aan de Nederlandse broers [verdachte] en [medeverdachte 1] . Hierop is door de politie Limburg in december 2013 een opsporingsonderzoek gestart genaamd Delta naar de handel in chemicaliën en de voorbereiding van en handel in synthetische drugs. Het Nederlandse onderzoek richtte zich bij aanvang op genoemde broers en later zijn ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] als verdachten aangemerkt.

Het dossier bestaat uit onder meer vijf afzonderlijke zaakdossiers. Een deel daarvan is aan verdachte tenlastegelegd.

3.2

De geldigheid van de dagvaarding

Onder feit 1 is aan verdachte onder meer driemaal een verwijt onder B tenlastegelegd. De officier van justitie heeft aangegeven dat de verdenking zoals tenlastegelegd onder feit 1 B zich richt op het transport naar de loods gelegen aan de [adres 1] te Bocholt (België). Daar, ook in samenhang met de processtukken, niet is te begrijpen waarop de eerste twee tenlastegelegde onderdelen ‘B’ onder 1 betrekking hebben, zal de rechtbank de dagvaarding in zoverre (partieel) nietig verklaren. De dagvaarding kan voor het overige inhoudelijk worden beoordeeld.

3.3

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Over de tenlastegelegde overtreding van de Wvmc (feit 2) heeft de raadsman betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vervolging. Het bedrijf [naam bedrijf 1] in Luik waar de chemicaliën werden gehaald, voldeed niet aan de voorschriften. Onder toeziend oog van de eigenaar werden etiketten van jerrycans verwijderd, werd geleverd aan bedrijven zonder geldig fiscaal nummer en werden facturen toegeschreven aan gefingeerde namen. Het bedrijf kan worden aangemerkt als marktdeelnemer, maar wordt niet vervolgd in tegenstelling tot verdachte. De raadsman acht het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor feit 2 wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Volgens de raadsman wordt de situatie rondom [naam bedrijf 1] gedoogd, omdat het bedrijf een verlengstuk is van politie en justitie teneinde verdachte transporten te kunnen volgen.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat het Belgische bedrijf [naam bedrijf 1] niet als marktdeelnemer is vervolgd, niet af doet aan de bevoegdheid van het openbaar ministerie om verdachte te vervolgen. Het bedrijf [naam bedrijf 1] heeft een bedrijfsvoering met legale chemicaliën bedoeld voor legale bestemmingen. Hoewel bij het handelen van genoemd bedrijf vraagtekens gezet kunnen worden, betekent het niet dat verdachte van dit handelen gebruik kan maken zonder aan zijn eigen meldplicht te voldoen. De officier van justitie ziet in het niet vervolgen van [naam bedrijf 1] dan ook geen reden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.

De rechtbank overweegt dat het openbaar ministerie bepaalt welke verdachten zij vervolgt en welke niet (artikel 167 Wetboek van Strafvordering). De zittingsrechter kan een beslissing van het openbaar ministerie om te vervolgen slechts marginaal toetsen. Van niet‑ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan pas sprake zijn indien het instellen of voortzetten van een vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Onder de beginselen van goede procesorde valt het gelijkheidsbeginsel, op schending waarvan de raadsman een beroep doet. De stellingen van de raadsman die inhouden dat het bedrijf [naam bedrijf 1] de voorschriften niet naleeft en dit gedoogd wordt door politie en justitie teneinde verdachte transporten te kunnen volgen, geven de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat er een dusdanige schending van het gelijkheidsbeginsel is opgetreden door verdachte wel te vervolgen en de leverancier van de chemicaliën niet, dat het vervolgen van verdachte onverenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel. Het bedrijf [naam bedrijf 1] handelt in België, waarbij de Belgische justitie de keuze heeft gemaakt om niet te vervolgen. Dit ontneemt het openbaar ministere niet het vervolgingsrecht ten aanzien van verdachte. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het tenlastegelegde onder 1, 2 en 4 wordt bewezenverklaard. Over het tenlastegelegde onder 3 en 5 heeft zij gerekwireerd tot vrijspraak van verdachte. In het bijzonder heeft de officier van justitie over de voorbereidingshandelingen (feit 1) en de criminele organisatie (feit 4) aangevoerd dat verdachte de transporten – onder meer genoemd onder feit 1 A tot en met D – heeft geleid vanuit een afgeschermde positie. Verdachte verzocht onder meer de chauffeur de transporten uit te voeren, zorgde voor de gehuurde voertuigen, voerde communicatie over de voortgang met de chauffeur en bijrijder via sms-berichten in versluierd taalgebruik en hij bepaalde hun bestemming. Verdachte wordt door het personeel van het bedrijf waar de chemicaliën werden opgehaald aangewezen als de ‘ [bijnaam] ’ van het bedrijf op wiens naam de leveringen werden gefactureerd. Hij verzorgde de bestellingen en de betalingen. De chemicaliën die werden getransporteerd kunnen worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs en gelet op de omstandigheden waaronder werd getransporteerd moet dat doel voor verdachte bekend zijn geweest. De desbetreffende stoffen die per transport zijn vervoerd, kunnen worden afgeleid uit een combinatie van sms-berichten, informatie van de Belgische politie en de leveringsbonnen van het bedrijf [naam bedrijf 1] . In de visie van het openbaar ministerie is sprake van een klein gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, waarin een bepaalde organisatiestructuur bestaat met verdachte aan het hoofd ervan. Het samenwerkingsverband zorgt voor de aanvoer van chemicaliën voor de productie van synthetische drugs. Het oogmerk van de criminele organisatie was dan ook daarop gericht. Dat verdachte met de transporten tevens de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (hierna: Wvmc) heeft overtreden (feit 2), blijkt uit het gegeven dat verdachte betrokken was bij het in de handel brengen van aceton, zoutzuur en zwavelzuur. Verdachte was als marktdeelnemer verplicht een transport met dergelijke stoffen te melden aan de overheid indien er aanwijzingen zijn tot misbruik ervan om verdovende middelen en psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen. Hij heeft nagelaten deze melding te maken.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 1, 2, 3 en 5. In het bijzonder kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld welke chemicaliën door verdachte zijn vervoerd bij de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen (feit 1), wat in het voordeel van verdachte dient te worden uitgelegd. De administratie van het bedrijf [naam bedrijf 1] is een gatenkaas gebleken en tussen het moment van leveren en het aantreffen van de chemicaliën zit te veel tijd om conclusies te kunnen trekken. De enkele vaststelling dat het chemicaliën zijn geweest, is onvoldoende voor de bewezenverklaring dat de stoffen dienden voor de vervaardiging van synthetische drugs. Over de tenlastegelegde overtreding van de Wvmc (feit 2) heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte niet kan worden aangemerkt als marktdeelnemer. Een marktdeelnemer brengt geregistreerde stoffen in de handel, wat inhoudt dat deze stoffen binnen of buiten de gemeenschap zijn gebracht. Dat is niet aan de orde. Verder is onduidelijk welke stoffen zijn vervoerd waardoor niet kan worden gesteld dat het geregistreerde stoffen zijn geweest. Ten slotte heeft de raadsman zich over de tenlastegelegde criminele organisatie (feit 4) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feiten 3 en 5 (vervoer/bezit 100 liter amfetaminebase en 10 liter amfetamineolie)

Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten onder 3 en 5 ten laste gelegd heeft begaan. De rechtbank overweegt daarover...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT