Uitspraak Nº AWB - 17 _ 4290. Rechtbank Amsterdam, 2017-11-06

ECLIECLI:NL:RBAMS:2017:10308
Date06 Noviembre 2017
Docket NumberAWB - 17 _ 4290
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 17/4290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen [eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Monster),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Pot en mr. R. Osterwald).

Procesverloop

[eiser] heeft op 24 juli 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag om een exploitatievergunning. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. [eiser] is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en mr. M. Aken en [naam 2] .

Overwegingen

1. Op 1 februari 2017 heeft [eiser] bij Waternet een aanvraag gedaan om een exploitatievergunning voor het vaartuig [naam vaartuig] . Op 1 mei 2017 heeft verweerder de behandeltermijn met acht weken verdaagd. Op 30 juni 2017 heeft [eiser] verweerder in gebreke gesteld en een dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevorderd indien verweerder niet binnen twee weken na ingebrekestelling een besluit op de aanvraag neemt.

2.1.

Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Uit artikel 1.2.4, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob) volgt dat verweerder beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan verweerder de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

2.2.

Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.

2.3.

Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

2.4.

Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.

2.5.

Op grond van artikel 8:55d van de Awb bepaalt de bestuursrechter indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.

Op grond van het tweede lid verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

Op grond van het derde lid kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

3. [eiser] heeft in beroep gevraagd om toekenning van een dwangsom omdat verweerder niet tijdig heeft beslist en om vergoeding van de schade die voortvloeit uit de termijnoverschrijding. Daarnaast heeft hij verzocht om de vergunning op grond van de lex silencio positivo van rechtswege te verlenen. De rechtbank begrijpt dit laatste verzoek als een verzoek aan de rechtbank om met toepassing van artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb te verklaren dat de exploitatievergunning van rechtswege is verleend.

4.1.

De rechtbank stelt vast dat in dit geval op grond van artikel 1.2.4, eerste lid, van de Vob, de beslistermijn eindigde op 26 juni 2017. Verweerder heeft erkend voorafgaand en ook na totstandkoming van de ingebrekestelling van 30 juni 2017 niet op de aanvraag te hebben beslist. Verweerder heeft echter gesteld dat er sprake is van een overmachtssituatie. Als gevolg van de uitspraak van 7 juni 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2017:1520, is de grondslag onder een deel van de nota “Varen in Amsterdam 2.1” - op grond waarvan de aanvraag van [eiser] beoordeeld zou worden - komen te vervallen. Dit heeft verweerder genoodzaakt tot...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT