Uitspraak Nº AWB - 19 _ 8055. Rechtbank Den Haag, 2020-08-11

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:7790
Date11 Agosto 2020
Docket NumberAWB - 19 _ 8055
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 19/8055 en SGR 19/10210

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 augustus 2020 in de zaken tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar)

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2019 heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken en hem tot ongewenst vreemdeling verklaard.

Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 27 december 2019 in kennis gesteld van deze besluiten. Met deze kennisgeving wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen deze besluiten.

Mr. C.F. Wassenaar (hierna: de gemachtigde) heeft zich gesteld als raadsman van eiser en heeft de gronden van het beroep ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:45, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister), die geen partij is, bij brief van 13 mei 2020 verzocht inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het ambtsbericht. Bij brief van 22 mei 2020 heeft de minister de rechtbank onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb medegedeeld dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van de onderliggende stukken van het ambtsbericht.

Bij beslissing van 16 juni 2020 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisname van de stukken die aan het ambtsbericht ten

grondslag liggen gerechtvaardigd is. Bij brief van 17 juni 2020 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser gevraagd om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van de onderliggende stukken van de ambtsberichten uitspraak te doen.

Bij brieven van 19 juni 2020 en 24 juni 2020 heeft de gemachtigde aanvullende gronden ingediend. De gemachtigde van verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van

25 juni 2020.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020.

Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus heeft de zitting via een Skypeverbinding plaatsgevonden. Via deze verbinding zijn de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder gehoord. Voor verweerder was tevens aanwezig [A] .

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedatum 1] 1994 geboren in Veghel uit ouders van wie de vader de Egyptische nationaliteit bezit en de moeder de Marokkaanse nationaliteit. Aan beide ouders is op hun verzoek op respectievelijk 22 september 1992 (de vader) en 2 oktober 1985 (de moeder) de Nederlandse nationaliteit verleend. Op grond van het vorenstaande heeft eiser van rechtswege de Marokkaanse, Egyptische en Nederlandse nationaliteit verkregen. Sinds zijn geboorte staat eiser in de Basisregistratie personen (hierna: brp) onafgebroken geregistreerd als (tevens) van Nederlandse nationaliteit. Op 1 maart 2017 is eiser wegens vertrek uit Nederland uitgeschreven uit de brp van de gemeente Emmen naar het Register Niet-Ingezetenen. Op 18 oktober 2019 heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) een individueel ambtsbericht uitgebracht over eiser.

Dit ambtsbericht luidt als volgt:

“In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering beschikt de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) over de volgende betrouwbare informatie met betrekking tot [eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1994 in Veghel, BSN [BSN-nummer] , die volgens het BRP een registratie heeft als niet ingezetene sinds 01-03-2017.

Betrokkene is op 8 september 2016, samen met [B] , geboren [geboortedatum 2] 1996 in Urk, uitgereisd naar Turkije en de periode daarna doorgereisd naar Syrië. Nadat hij in Syrië was aangekomen heeft hij zich aangesloten bij Islamitische Staat in Irak en Al-Sham (ISIS).

Betrokkene bleef ook na 11 maart 2017 in Syrië aangesloten bij ISIS, waarvoor hij als strijder heeft gediend en taken heeft uitgevoerd zoals gewapende beveiligingstaken (ribaat). Hij zou van plan zijn geweest om terug te reizen naar Europa om hier een aanslag te plegen.

Momenteel zit betrokkene gevangen bij Koerdische strijdgroeperingen in Syrië.

Een afschrift van dit ambtsbericht wordt gestuurd aan de LOvJ”.

2 Bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2019 heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) en hem tot ongewenst vreemdeling verklaard in de zin van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wegens gevaar voor de nationale veiligheid en in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.

3 Intrekking Nederlanderschap (SGR 19/8055)

De intrekking van het Nederlanderschap is gebaseerd op artikel 14, vierde lid, van de RWN.

Deze bepaling luidt als volgt:

Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich buiten het Koninkrijk bevindt, indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.

Artikel 14, vierde lid, van de RWN is in werking getreden op 1 maart 2017. Bij de inwerkingtreding van deze bepaling is geen overgangsrecht vastgesteld. Bij besluit van

2 maart 2017, in werking getreden op 11 maart 2017, heeft de minister van Veiligheid en Justitie de lijst met organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de RWN, vastgesteld (Staatscourant 2017, nr. 2050307). Op deze lijst staan de volgende organisaties vermeld:

1. Al Qa’ida en organisaties die gelieerd zijn aan al Qa’ida;

2. Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS) en organisaties die gelieerd zijn aan ISIS;

3. Hay’at Tahrir al-Sham.

Gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:990 en ECLI:NL:RVS:2019:1246) dient verweerder aan te tonen dat de aansluiting van betrokkenen bij de organisaties die op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de RWN vermeld staan, ten minste heeft voortgeduurd tot en met 11 maart 2017, zijnde de datum waarop het besluit tot vaststelling van de lijst in werking is getreden.

Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het ambtsbericht, op het standpunt gesteld dat de aansluiting van eiser bij een terroristische organisatie heeft voortgeduurd tot na

11 maart 2017 en dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

4 De rechtbank overweegt als volgt.

4.1

In de Memorie van Toelichting (MvT) op het wetsvoorstel dat ten grondslag ligt aan het bepaalde in artikel 14, vierde lid, van de RWN (Kamerstukken II 2015-2016, 34 356 (R2064), nr. 3, onderdeel 5) staat onder meer vermeld dat aansluiting een sterk feitelijk begrip is, dat afhangt van de individuele omstandigheden van het geval. Aansluiting zal in alle gevallen moeten blijken uit de gedragingen van betrokkene. Voor zover er sprake is van aansluiting in de zin van het artikel, dienen twee voorwaarden te worden vervuld: 1. op grond van gedragingen van betrokkene kan worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel verheven is dat hij de door...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT