Uitspraak Nº 201806107/1/V6. Raad van State, 2019-04-17

ECLIECLI:NL:RVS:2019:990
Docket Number201806107/1/V6
Date17 Abril 2019
CourtCouncil of State (Netherlands)

201806107/1/V6.

Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2. [appellant sub 2], met onbekende verblijfplaats,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 juni 2018 in zaken nrs. 17/7082 en 17/15048 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 11 september 2017 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [appellant sub 2] ingetrokken en hem ongewenst verklaard.

Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de staatssecretaris de rechtbank in kennis gesteld van het besluit van 11 september 2017 dat ziet op de intrekking van het Nederlanderschap. Ingevolge artikel 22a, derde en zevende lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt [appellant sub 2] hiermee geacht beroep te hebben ingesteld tegen dat besluit en het besluit dat ziet op de ongewenstverklaring.

Bij uitspraak van 26 juni 2018 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en [appellant sub 2] ieder hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en de staatssecretaris hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Krachtens artikel 22c, eerste lid, van de RWN heeft de voorzitter van de Afdeling de Raad voor Rechtsbijstand een last tot toevoeging gegeven voor mr. C.F. Wassenaar (hierna: Wassenaar), advocaat te Rotterdam.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2019, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door Wassenaar, zijn verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak nr. 201806104/1/V6.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2. Het gaat in deze zaak om de intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, van de RWN. Deze nieuwe, in 2017 in werking getreden bepaling maakt het mogelijk het Nederlanderschap in te trekken van degene die zich heeft aangesloten bij een organisatie die een bedreiging vormt voor de Nederlandse nationale veiligheid. Deze uitspraak gaat over de vraag of de intrekking van het Nederlanderschap van [appellant sub 2] en zijn daarmee samenhangende ongewenstverklaring in stand kunnen blijven. Na een weergave van de voorgeschiedenis, de besluitvorming van de staatssecretaris en het procesverloop bij de rechtbank, zal in de overwegingen 8-8.5 worden ingegaan op de hoger beroepen van de staatssecretaris en [appellant sub 2]. Daarbij gaat het om de vraag of de in deze zaak gevolgde, zogeheten kennisgevingsprocedure, neergelegd in artikel 22a, derde lid, van de RWN, in strijd is met het Unierecht. Vervolgens zal in de overwegingen 10-10.4 worden ingegaan op de vraag of de staatssecretaris, gelet op de datering van de feiten die hij aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd, in dit geval het Nederlanderschap van [appellant sub 2] mocht intrekken en hem ongewenst mocht verklaren. In overweging 11 volgt de conclusie.

Voorgeschiedenis en besluitvorming staatssecretaris

3. [appellant sub 2] heeft bij zijn geboorte, op [geboortedatum], van rechtswege de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit verkregen. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van [appellant sub 2] krachtens artikel 14, vierde lid, van de RWN ingetrokken en hem ongewenst verklaard, omdat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de Nederlandse nationale veiligheid. De staatssecretaris heeft in dit verband verwezen naar het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365. Daarin is bewezen verklaard dat [appellant sub 2] op 24 maart 2013 is afgereisd naar Syrië, daar heeft deelgenomen aan een trainingskamp van een groep die later is opgegaan in ISIS en zich heeft aangesloten bij ISIS en later bij Jabhat al-Nusra. Ook heeft hij deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd en een faciliterende rol gespeeld bij deze strijd en de uitreis van andere Haagse jongeren naar Syrië. [appellant sub 2] is hiervoor veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf.

Gelet op de door [appellant sub 2] verrichte handelingen behoort hij volgens de staatssecretaris tot de groep van personen die praktische ondersteuning bieden aan de gewapende strijd en het plegen van misdrijven. Alleen al de aanwezigheid van uit Nederland afkomstige personen bij terroristische organisaties kan leiden tot toenemende aandacht voor en gerichtheid op Nederland binnen deze organisaties. Deze organisaties verkrijgen op deze wijze bovendien concrete informatie die kan bijdragen aan de planning van een aanslag tegen Nederland. De aanslagen in Parijs van november 2015 zijn op deze wijze tot stand gekomen. De staatssecretaris wijst er verder op dat uit Nederland afkomstige personen die contacten onderhouden met sympathisanten die in Nederland verblijven, een rol spelen in het inspireren tot of aansturen van de planning van een aanslag in Nederland. Daarnaast kunnen zij door hun voorbeeldfunctie een rol spelen in de radicalisering en rekrutering van in Nederland verblijvende, potentiële uitreizigers. Daarmee vormen personen zoals [appellant sub 2], die uitreizen om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie, vanaf het moment van uitreis een actueel en direct gevaar voor de Nederlandse nationale veiligheid, aldus de staatssecretaris.

4. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 11 september 2017, dat ziet op de intrekking van het Nederlanderschap, op het standpunt gesteld dat mag worden aangenomen dat [appellant sub 2] nog altijd buiten het Koninkrijk verblijft. Hij is op 24 maart 2013 uitgereisd naar Syrië. Uit de inschrijving in de basisregistratie personen blijkt dat hij sinds 16 mei 2014 is opgenomen in de Registratie Niet-Ingezetenen. Hoewel er berichtgeving is dat [appellant sub 2] in april 2016 is overleden, is dat onbevestigd gebleven. In de beroepsfase heeft de staatssecretaris een Rapportage Digitaal Onderzoek van 25 april 2018 overgelegd, waarin onder meer wordt verwezen naar een nieuwsbericht waarin het overlijden van [appellant sub 2] is tegengesproken. In de rapportage staat dat uit het verrichte onderzoek niet is gebleken wat de recente of actuele verblijfplaats van [appellant sub 2] is.

5. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 11 september 2017 dat ziet op de intrekking van het Nederlanderschap op het standpunt gesteld dat die intrekking proportioneel is. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat er geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat [appellant sub 2] niet langer is aangesloten bij een terroristische organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft te kennen gegeven dat geen lopend strafrechtelijk onderzoek op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd indien het Nederlanderschap van [appellant sub 2] wordt ingetrokken. De staatssecretaris heeft verder in aanmerking genomen dat [appellant sub 2] als gevolg van de intrekking weliswaar het Unieburgerschap verliest, maar dat daaraan geen doorslaggevend gewicht toekomt, omdat Nederland ten opzichte van de andere lidstaten verplicht is het gemeenschappelijk grondgebied te vrijwaren van personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid. Daarnaast heeft [appellant sub 2] niet actief gebruik gemaakt van Unieburgerschapsrechten en kan uit zijn handelingen na zijn vertrek uit Nederland niet worden afgeleid dat hij waarde hecht aan het Unieburgerschap. Hij heeft zich immers aangesloten bij een terroristische organisatie die gelet op haar ideologie en feitelijke handelingen sterk gekant is tegen de Europese waarden en instituties.

Procedure in eerste aanleg

6. [appellant sub 2] heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn beroep ingesteld tegen de besluiten van 11 september 2017. Daarom heeft de staatssecretaris, overeenkomstig artikel 22a, derde lid, van de RWN, de rechtbank in kennis gesteld van deze besluiten. Vervolgens heeft Wassenaar de rechtbank bij brief van 5 oktober 2017 aangeboden als amicus curiae deel te nemen aan de behandeling van het beroep. Bij brief van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank de Raad voor Rechtsbijstand een last tot toevoeging gegeven voor Wassenaar als bedoeld in artikel 22c, eerste lid, van de RWN. Hiermee werd Wassenaar bevoegd om in de beroepsfase als raadsman van [appellant sub 2] op te treden. Ter zitting van de rechtbank heeft Wassenaar naar voren gebracht dat sprake is van een curieuze situatie, omdat hij [appellant sub 2] nooit heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
14 temas prácticos
  • Uitspraak Nº AWB - 19 _ 8055. Rechtbank Den Haag, 2020-08-11
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 11 Agosto 2020
    ...al-Sham. Gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:990 en ECLI:NL:RVS:2019:1246) dient verweerder aan te tonen dat de aansluiting van betrokkenen bij de organisaties die op de lijst van organisa......
  • Uitspraak Nº 18/2181. Rechtbank Oost-Brabant, 2020-02-14
    • Nederland
    • 14 Febrero 2020
    ...de belangenafweging. 91. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraken van 19 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1098) en 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:990) kan uit de rechtspraak van het HvJ-EU (vgl. onder andere de arresten van het HvJ-EU in de zaken Micheletti tegen Italië van 7 juli 1992......
  • Uitspraak Nº 202005946/1/V6. Raad van State, 2022-05-11
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 11 Mayo 2022
    ...deze zaak binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:990, onder 8.1, kan uit de rechtspraak van het Hof worden afgeleid dat het bepalen van de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van......
  • Uitspraak Nº 201907849/1/V6. Raad van State, 2020-12-30
    • Nederland
    • 30 Diciembre 2020
    ...Nederlanderschap niet in strijd is met het lex-certabeginsel. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:990, voert [appellant] aan dat ten tijde van de strafbare gedraging het rechtsgevolg daarvan voorzienbaar moet zijn. De datum van de latere st......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
14 sentencias
  • Uitspraak Nº AWB - 19 _ 8055. Rechtbank Den Haag, 2020-08-11
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 11 Agosto 2020
    ...al-Sham. Gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:990 en ECLI:NL:RVS:2019:1246) dient verweerder aan te tonen dat de aansluiting van betrokkenen bij de organisaties die op de lijst van organisa......
  • Uitspraak Nº 18/2181. Rechtbank Oost-Brabant, 2020-02-14
    • Nederland
    • 14 Febrero 2020
    ...de belangenafweging. 91. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraken van 19 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1098) en 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:990) kan uit de rechtspraak van het HvJ-EU (vgl. onder andere de arresten van het HvJ-EU in de zaken Micheletti tegen Italië van 7 juli 1992......
  • Uitspraak Nº 202005946/1/V6. Raad van State, 2022-05-11
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 11 Mayo 2022
    ...deze zaak binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:990, onder 8.1, kan uit de rechtspraak van het Hof worden afgeleid dat het bepalen van de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van......
  • Uitspraak Nº 201907849/1/V6. Raad van State, 2020-12-30
    • Nederland
    • 30 Diciembre 2020
    ...Nederlanderschap niet in strijd is met het lex-certabeginsel. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:990, voert [appellant] aan dat ten tijde van de strafbare gedraging het rechtsgevolg daarvan voorzienbaar moet zijn. De datum van de latere st......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT