Uitspraak Nº AWB - 20 _ 1496. Rechtbank Den Haag, 2021-03-08

ECLIECLI:NL:RBDHA:2021:2112
Docket NumberAWB - 20 _ 1496
Date08 Marzo 2021
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 20/1496 en SGR 20/1511

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen [eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar)

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 27 januari 2020 heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken en hem tot ongewenst vreemdeling verklaard.

Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 19 februari 2020 in kennis gesteld van de besluiten van 27 januari 2020. Met deze kennisgeving wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen deze besluiten.

Mr. C.F. Wassenaar (hierna: de gemachtigde) heeft zich bij brief van 21 april 2020 gesteld als raadsman van eiser. Met deze brief heeft de gemachtigde tevens de gronden van het beroep ingediend.

Verweerder heeft op 12 mei 2020 een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister), die geen partij is, bij brief van 28 juli 2020 verzocht inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het ambtsbericht. Bij brief van 30 juli 2020 heeft de minister de rechtbank onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Awb medegedeeld dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van de onderliggende stukken van het ambtsbericht.

Bij beslissing van 28 september 2020 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisname van de stukken die ten grondslag liggen aan het ambtsbericht gerechtvaardigd is. Bij brief van 30 september 2020 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser gevraagd om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van de onderliggende stukken van het ambtsbericht uitspraak te doen. Bij brief van 14 oktober 2020 heeft de gemachtigde de rechtbank medegedeeld dat hij zich niet bevoegd acht de toestemming te verlenen of te weigeren.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus heeft de zitting via een Skype-verbinding plaatsgevonden. Via deze verbinding zijn de gemachtigde van eiser, [A] (de vader van eiser) en de gemachtigde van verweerder gehoord.

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedag] 1991 in Marokko geboren uit Marokkaanse ouders. Eiser verkreeg daarbij de Marokkaanse nationaliteit. Aan de moeder van eiser is op 10 september 2009 de Nederlandse nationaliteit verleend. Eiser heeft als minderjarige gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de moeder. Eiser bezit daarom zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit. Eiser is op 14 mei 2012 wegens vertrek uit Nederland uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Rotterdam naar de Registratie Niet-Ingezetenen, als geëmigreerd naar Egypte.

2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser krachtens artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) ingetrokken. Aanleiding daartoe is dat eiser zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de Nederlandse nationale veiligheid. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) van 3 januari 2020. Volgens verweerder laat de inhoud van het ambtsbericht ten aanzien van eiser geen twijfel bestaan over de vraag in welke periode eiser is afgereisd naar Syrië, of hij zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en voor of ten behoeve daarvan feitelijke handelingen heeft verricht. Bovendien blijkt volgens verweerder uit het ambtsbericht dat de handelingen en gedragingen waarmee verzoeker in verband wordt gebracht zich tevens voordeden ná 1 maart 2017. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de vereisten voor intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, van de RWN. Om dezelfde redenen is eiser ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling verklaard.

3 Artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb

De gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de gevraagde toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb niet kan verlenen en niet kan weigeren omdat hij geen partij is en niet namens eiser handelt maar optreedt als amicus curiae en als toegevoegd raadsman een bijzondere positie bekleedt. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze rechtbank van 28 januari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:871), 14 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:4396) en 11 augustus 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:7790) overweegt de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor de opvatting dat een raadsman die op grond van artikel 22b, vijfde lid, van de RWN aan de betrokkene is toegevoegd, over minder bevoegdheden beschikt dan een ‘gewone’ gemachtigde en dat er een belemmering bestaat om de op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gevraagde toestemming te verlenen. Gelet op het ontbreken van toestemming moet de rechtbank er van uitgaan dat de toestemming niet is verleend. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank geen kennis kunnen nemen van de informatie die ten grondslag ligt aan het ambtsbericht. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:426) zijn de gevolgen van een dergelijke weigering in beginsel voor risico van eiser. Van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat hierop in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt, is niet gebleken. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van de inhoud van het ambtsbericht.

4 Ambtsbericht

In het ambtsbericht van 3 januari 2020 is het volgende vermeld.

‘ [eiser] is uitgereisd naar Syrië en hij heeft zich, vanaf tenminste 2014, aangesloten bij de aan Al-Qa'ida (AQ) gerelateerde jihadistische strijdgroep Jabhat al-Nusra (JaN). In de periode na 11 maart 2017 is hij, in elk geval tot eind mei 2019, aangesloten bij Tanzim Hurras Al Din (THD), een eveneens aan AQ gelieerde organisatie. Hij wordt vanaf 2014 tot medio 2019 gelokaliseerd in Syrische plaatsen die liggen binnen het territorium van aan AQ gerelateerde jihadistische strijdgroepen. [eiser] is, in ieder geval sinds zijn verblijf in Syrië, een uitgesproken sympathisant van de gewelddadige, extremistische, islamitische ideologie. Hij is, in ieder geval sinds februari 2018, actief in mediazaken door AQ-propagandamateriaal te (laten) vervaardigen en te verspreiden. [eiser] heeft op sociale media vele jihadistische nieuwsgroepen opgezet en onderhouden en verricht hiermee, in ieder geval tot april 2019, ondersteunende activiteiten voor de gewelddadige jihad. [eiser] heeft, in ieder geval sedert juli 2018, voor THD taken uitgevoerd, zoals het verrichten van gewapende gevechtstaken (ribaat).’

5. Feitelijke grondslag

De gemachtigde heeft naar aanleiding van de stelling in het ambtsbericht dat eiser in ieder geval voor het jaar 2017 aangesloten was bij de organisatie THD, naar voren gebracht dat die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT