Uitspraak Nº BK-13_1789 13_1790 13_1791. Gerechtshof Den Haag, 2015-05-13

ECLIECLI:NL:GHDHA:2015:1199
Docket NumberBK-13_1789 13_1790 13_1791
Date13 Mayo 2015
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-13/01789 tot en met BK-13/01791

Uitspraak d.d. 13 mei 2015

in het geding tussen:

het Hoogheemraadschap [X] te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Delfland, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 november 2013, nummers SGR 12/11379, 12/11380 en 12/11381, betreffende de onder 1.1 vermelde beschikkingen en aanslagen.

Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 30 december 2011 (de beschikkingen) de waarden op 1 januari 2008, 1 januari 2009 en 1 januari 2010 (de waardepeildata) van een samenstel van gebouwde en ongebouwde eigendommen gelegen aan de [Y] te [A] (het complex) op de grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 vastgesteld op respectievelijk € 219.474.000, € 220.662.000 en € 205.446.000. Elke beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd met de voor het desbetreffende jaar aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Midden-Delfland (de aanslagen).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen en de aanslagen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 5 november 2013 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bij de beschikkingen vastgestelde waarden verminderd tot nihil, de aanslagen vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.179 en de heffingsambtenaar opgedragen de betaalde griffierechten ten bedrage van € 930 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep
2.1.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Bij haar verweerschrift heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep schriftelijk beantwoord.

2.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014 te Den Haag. Partijen zijn daar verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.5.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek van de zaken heropend en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:

3.1.

Met de bouw van het complex, dat in de hierna te noemen overeenkomsten wordt aangeduid als [B], is in 2004 begonnen. Het is gedeeltelijk in 2006 en in zijn geheel in 2007 in gebruik genomen. Het complex bestaat uit gebouwen, installaties, infrastructuur en een perceel grond met een oppervlakte van 22.94.49 hectare.

3.2.

Belanghebbende is eigenaar van het complex.

3.3.

Belanghebbende en [C] b.v. (hierna: [C]) hebben in het kader van een publiek-private samenwerking op 4 december 2003 een Design, Build, Finance and Operate-overeenkomst (hierna: DBFO-overeenkomst) gesloten. De tekst de DBFO-overeenkomst en de daarbij behorende Schedules merkt het Hof aan als hier ingelast.

3.4.

[C] en [C] Services b.v. (hierna: [C] Services) hebben op 4 december 2003 een Operations & Maintenance-overeenkomst (hierna: O&M-overeenkomst) gesloten. De tekst de O&M-overeenkomst en de daarbij behorende Schedules merkt het Hof aan als hier ingelast.

Geschil, standpunten en conclusies
4.1.

In geschil is:

a. of de waarde van het complex ingevolge artikel 18, lid 4, van de Wet WOZ en artikel 2, lid 1, onderdeel h, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken geheel of gedeeltelijk buiten aanmerking dient te worden gelaten;

b. indien het Hof op vraag a. antwoordt dat de waarde van het complex niet of slechts gedeeltelijk buiten aanmerking dient te worden gelaten:

welke waarden voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 aan het complex dienen te worden toegekend.

4.2.

Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar veroordeeld dient te worden in de werkelijke kosten die belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt.

4.3.

Belanghebbende neemt het standpunt in dat de waarde van het complex geheel buiten aanmerking moet worden gelaten. Voor het antwoord op de vraag onder 4.1., ad b., verwijst belanghebbende naar het door haar overgelegde taxatierapport. In antwoord op de vraag onder 4.2 neemt belanghebbende het standpunt in dat de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de werkelijke kosten die belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt.

4.4.

De heffingsambtenaar beantwoordt de vraag onder 4.1., ad a., ontkennend. In antwoord op de vraag onder 4.1, ad b., stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat de vastgestelde waarden van het complex voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 niet te hoog zijn. Mocht het Hof dit standpunt verwerpen, dan neemt de heffingsambtenaar het standpunt in dat de waarden van het complex voor de jaren 2009, 2010 en 2011 overeenkomstig de herberekening in bijlage 3 bij het hogerberoepschrift dienen te worden verminderd tot respectievelijk € 52.500.000, € 51.000.000 en € 45.000.000. In antwoord op de vraag onder 4.2 neemt de heffingsambtenaar het standpunt in dat er geen aanleiding is hem te veroordelen in de werkelijke proceskosten van belanghebbende.

Oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank heeft het, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:

Ambtshalve

(…)

10. De onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] in [A], is in zijn geheel eigendom van [belanghebbende]. Het betreft een perceel grond met daarop gebouwen en werken ten behoeve van de zuivering van afvalwater. [belanghebbende] heeft de zaak in zijn geheel, met inbegrip van de thans nog onbebouwde gedeelten, in gebruik gegeven aan Delfluent. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een samenstel van gebouwde eigendommen en ongebouwd eigendom, in gebruik bij dezelfde belastingplichtige en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen, als bedoeld in artikel 16, onder d, van de Wet WOZ. [de heffingsambtenaar] is er daarom terecht van uitgegaan dat sprake is van één onroerende zaak.


Met betrekking tot het eerste geschilpunt

11.1

Ingevolge artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning.

11.2

Dezelfde uitzondering geldt, naar volgt uit artikel 220d, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Gemeentewet en artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Verordeningen onroerendezaakbelastingen 2009, 2010 en 2011 van de gemeente Midden-Delfland, bij de bepaling van de heffingsmaatstaf van de onroerendezaakbelastingen.

11.3

Ingevolge artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder h, wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning.

11.4

Het zuiveren van riool- en ander afvalwater is één van de aan [belanghebbende] opgedragen publieke taken. Het door de [B] gezuiverde water is stedelijk afvalwater, afkomstig uit gemeentelijke, dus openbare, vuilwaterriolen, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet.

Zuivering van stedelijk afvalwater gebracht in een openbaar vuilwaterriool geschiedt, ingevolge het bepaalde in artikel 3.4 van de Waterwet, in een daartoe bestemde inrichting onder de zorg van een waterschap. Een zodanige inrichting kan, aldus de tweede zin van artikel 3.4 van de Waterwet, worden geëxploiteerd door het waterschap zelf dan wel door een rechtspersoon die door het bestuur van het waterschap met die zuivering is belast.

De rechtbank is van oordeel dat de overdracht van de exploitatie van de [B] door [belanghebbende] aan [C] niet betekent dat de in artikel 3.4 van de Waterwet bedoelde zorg vanaf het moment van overdracht bij [C] en niet langer bij [belanghebbende] berust.

De rechtbank acht in dit verband van belang dat [belanghebbende] de eigendom van de onroerende zaak heeft behouden en wijst erop dat het gebruik van de [B] uitsluitend is gericht op de zuivering van stedelijk afvalwater, derhalve op uitvoering van de aan [belanghebbende] bij wet opgedragen taak. Van enig gebruik voor andere doeleinden dan de zuivering van stedelijk afvalwater ten behoeve van [belanghebbende] is geen sprake. De daadwerkelijke zuivering van het afvalwater vindt plaats op de wijze en volgens de normen als door [belanghebbende] aan [C] in de DBFO-overeenkomst opgelegd.

De met de uitvoering van het zuiveringswerk gemoeide kosten worden gedragen door [belanghebbende]. [belanghebbende] is bij uitsluiting van alle anderen bevoegd om ter...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT