Uitspraak Nº BK-20/00373. Gerechtshof Den Haag, 2021-01-06

ECLIECLI:NL:GHDHA:2021:9
Date06 Enero 2021
Docket NumberBK-20/00373
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00373

Uitspraak van 6 januari 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: P. de Haas)

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Breda, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 1 oktober 2018, nummer HAA 17/5504.

Loop van het geding
1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.109.428 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.298 (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 95.335 aan heffingsrente in rekening gebracht (de beschikking heffingsrente) en is een vergrijpboete opgelegd van € 279.281 (de boetebeschikking).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot op € 65.000.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt:

"De rechtbank verklaart:

- het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vernietigt de navorderingsaanslag voor het jaar 2010 met de daarbij genomen beschikkingen inzake de boete en de heffingsrente,

- veroordeelt [de Inspecteur] tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,

- veroordeelt [de Inspecteur] tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.002 en

- gelast [de Inspecteur] het griffierecht ad € 46 aan [belanghebbende] te vergoeden."

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 26 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:583, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

1.6.

Tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

1.7.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:328 (het verwijzingsarrest), het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam vernietigd en het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest.

1.8.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het verwijzingsarrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid zowel belanghebbende als de Inspecteur gebruik heeft gemaakt. De Inspecteur heeft bij brief van 20 mei 2020 schriftelijk gereageerd op de schriftelijke uitlating van belanghebbende na verwijzing.

1.9.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 november 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten
2.1.

Na een melding van de criminele inlichtingen eenheid (CIE) zijn op 31 januari 2011 in de haven van [plaats] drugs aangetroffen in een container door de FIOD/Douane. Naar aanleiding hiervan is een strafrechtelijk onderzoek gestart, welk onderzoek ertoe heeft geleid dat vanaf 3 maart 2011 een financieel witwasonderzoek is ingesteld naar financiële transacties van belanghebbende en zijn zoon [A] (de zoon).

2.2.1.

Belanghebbende heeft op 25 maart 2011 aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.343 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.298. In de aangifte heeft belanghebbende naast zijn pensioen en AOW van in totaal € 16.151, een bedrag van € 9.000 als netto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, bestaande uit een bruto resultaat uit overige werkzaamheden van € 21.000 verminderd met kosten ten bedrage van € 12.000. Belanghebbende heeft in de aangifte zijn bezittingen per 1 januari en 31 december 2010 als volgt gespecificeerd:

1 januari 31 december

a. Bank- giro- en spaartegoeden € 35.000

in Nederland

b. Contant geld en € 295.000 € 245.000

vorderingen

c. Overige onroerende zaken € 194.550 € 60.900

Totale waarde € 524.550 € 305.900

toelichting overige onroerende zaken:

a. [adres 1] , € 161.150 € 0

[woonplaats 1] (aanbetaling)

b. [adres 2] , € 33.400 € 33.400

[woonplaats 2] (aanbetaling)

c. [adres 3] , € 0 € 27.500

[woonplaats 1] (waarborgsom)

2.2.2.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is met dagtekening 29 maart 2012 overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.

2.3.1.

De politie heeft in het kader van het onderzoek de officier van justitie verzocht machtiging te verlenen om gegevens over belanghebbende en de zoon te vorderen bij de FIOD/ECD te Haarlem. Het proces-verbaal van de "aanvraag vordering verstrekking gegevens ex. artikel 126nd, 1e lid, Wetboek van Strafvordering", is gedagtekend op 23 januari 2012. De officier van justitie heeft vervolgens op 26 januari 2012 een vordering gegevensverstrekking ten aanzien van belanghebbende ingediend bij de FIOD/ECD te Haarlem. Daarbij is onder meer verzocht om afschriften van aangiften inkomstenbelasting, aanslagen, renseignementen en gegevens over bezittingen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 23 januari 2012.

2.3.2.

De bevindingen van het strafrechtelijk financieel onderzoek, dat de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 februari 2012 omvat, zijn neergelegd in het proces-verbaal van 7 juni 2012 (het proces-verbaal). Daarin is vermeld dat belanghebbende in de onderzoeksperiode beschikte over een aantal bankrekeningen, auto’s, een boot, onroerend goed, vorderingen en contant geld.

2.3.3.

Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

"Over het jaar 2010 heeft [belanghebbende] aangifte gedaan van een gemiddeld box 3 vermogen van ruim 400.000 euro. Dit bestond uit vorderingen (op [B] en [C] ), overige onroerende zaken (aanbetaling [adres 1] , waarborgsom [adres 3] en aanbetaling 1e [adres 2] ), 5.000 euro contanten en gemiddeld 17.500 euro spaartegoed. Gezien zijn feitelijke banksaldo (ruim 160.000 euro) is kennelijk sprake van het doen van onjuiste aangifte inkomstenbelasting. Ook het opgegeven bezit aan contanten is niet in overeenstemming met hetgeen door ons is bevonden, ook al zijn er nagenoeg geen contanten aangetroffen bij de doorzoekingen."

2.4.1.

Bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 januari 2015 (het strafvonnis) is belanghebbende voor het (mede)plegen van gewoontewitwassen van voorwerpen en geldbedragen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 70.000.

2.4.2.1. In het strafvonnis overweegt de Rechtbank Rotterdam, voor zover hier van belang, het volgende:

"BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vermelde bewijsmiddelen wettig en

overtuigend bewezen dat [belanghebbende]:

3.

op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 februari 2012 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, [belanghebbende], en zijn mededader(s) voorwerpen (roerende en/of onroerende goederen) en geldbedragen overgedragen en/of omgezet, zulks (telkens) terwijl hij, [belanghebbende], en zijn mededader(s) wist(en) dat die geldbedrag(en) en voorwerpen (roerende en/of onroerende goederen) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,

immers hebben hij, [belanghebbende], en zijn mededader(s):

- 146.100,11 euro, overgedragen en/of omgezet middels de transacties met betrekking tot verschillende voertuigen en

- 1.019.519,46 euro, overgedragen en/of omgezet [de bankrekeningen; Hof]

- 50.395,13 euro, overgedragen en/of omgezet middels een boot (merk Arvor 250), en;

- 317.580 euro, overgedragen en/of omgezet middels de aankoop van onroerend goed, en

- 465.000 euro, overgedragen en/of omgezet middels het verstrekken van leningen en/of hypotheken aan [C] en enig ander persoon.

(…)

BEWIJSMOTIVERING

Inkomen en vermogen

Blijkens de door [belanghebbende] overgelegde belastingaangiften heeft hij in de periode van 2004 tot en met 2011 een gemiddeld bruto jaarinkomen gehad van ongeveer EUR 27.550,=.

Uit de door [belanghebbende] overgelegde belastingaangiften en vermogensvergelijkingen blijkt dat zijn gemiddeld box 3-vermogen in de jaren 2004 tot en met 2011 is gestegen van EUR 310.000,= naar EUR 374.185,=. Het hoogste gemiddeld box 3-vermogen had [belanghebbende] in 2009, te weten EUR 492.275. In de jaren 2004 tot en met 2009 gaf dat vermogen een stijgende lijn te zien, in de jaren 2010 en 2011 een dalende lijn.

In de jaren 2004 tot en met 2009 had [belanghebbende] naar eigen opgave geen eigen woning

vallend in box 1, in de jaren 2010 en 2011 wel ( [adres 1] [woonplaats 1] , WOZ-waarde EUR 250.000,=, hypothecaire schuld EUR 100.000,=).

De rechtbank heeft overigens geconstateerd dat in de overgelegde aangiften c.q.

vermogensvergelijkingen het box 3-vermogen

(…)

- van 31 december 2010 niet aansluit op dat van 1 januari 2011.

Bankrekeningen

Uit onderzoek naar verschillende op naam van [belanghebbende] gestelde bankrekeningen, waarvan de bankpas(sen) eveneens op naam van [belanghebbende] staan, blijkt als volgt.

In 2009 had de ABN-Amro-bankrekening met het rekeningnummer [bankrekening 1] een

beginsaldo van EUR 15.169,=.

In de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 april 2011 is in totaal EUR 831.580,54 op

deze rekening bijgeschreven.

(…)

In 2009 had de RABO-bankrekening met het rekeningnummer [bankrekening 2] een beginsaldo

van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT