Uitspraak Nº NL20.4916. Rechtbank Den Haag, 2020-04-17

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:3838
Date17 Abril 2020
Docket NumberNL20.4916
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.4916


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.M.F.P. Wouters).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL20.4917).

Verweerder heeft de stukken overgelegd.

De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Awb gesloten op 16 april 2020.

Overwegingen


Toepassing 8:57 Awb

  1. De rechtbank zal eerst stilstaan bij de beslissing om het onderzoek te sluiten met toepassing van artikel 8:57 van de Awb, omdat eiser in de loop van de procedure heeft aangegeven wel gehoord te willen worden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
    7 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:991, in het bijzonder rechtsoverweging 7 tot en met 9).

  2. De rechtbank is tot nader order gesloten om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Dit geeft – zoals bekend – vergaande beperkingen in de mogelijkheden om een fysieke zitting te houden. Er bestaat verder wel de mogelijkheid om een zitting middels videoconferencing te houden, maar de capaciteit daartoe is beperkt. De beperkte capaciteit van de rechtbank tot het houden van zittingen via videoconferentie en de praktische problemen bij het realiseren en houden ervan, maken het horen van eiser op dit moment niet opportuun. Het aanhouden van het beroep vanwege deze beperkingen acht de rechtbank niet wenselijk. Het is op voorhand onduidelijk voor hoe lang zo’n aanhouding dan zal moeten duren en de Dublinverordening schrijft bovendien voor dat zo snel mogelijk rechtens wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

  3. De rechtbank overweegt dat met het afzien van een behandeling ter zitting de kern van eisers recht op een procedure op tegenspraak overeind blijft en betrekt daarbij het volgende. Eisers gemachtigde heeft de gronden tegen het bestreden besluit reeds schriftelijk uiteen gezet. De standpunten van partijen zoals neergelegd in het bestreden besluit en de daartegen gerichte gronden zijn duidelijk. De rechtbank heeft naar aanleiding van deze gronden in het licht van de overige stukken in het dossier geen vragen aan partijen, zoals uit het navolgende ook zal blijken. De rechtbank heeft daarom ook geen aanleiding gezien voor verdere compensatie van het toepassen van artikel 8:57 van de Awb in de vorm van bijvoorbeeld het (telefonisch) horen van eisers gemachtigde of het bieden van gelegenheid voor re- en dupliek.
    Besluitvorming

  4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT