Uitspraak Nº ROT 10/960318-16. Rechtbank Rotterdam, 2017-12-01

ECLIECLI:NL:RBROT:2017:9467
Date01 Diciembre 2017
Docket NumberROT 10/960318-16
Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 10/960318-16

Datum uitspraak: 1 december 2017

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, bijzondere afdeling,

raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Almere.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 10 november 2017 en 1 december 2017.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 10 november 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.

De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. Hofstee heeft gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4 Waardering van het bewijs

Inleiding

De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 19 augustus 2016 tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft deelgenomen en heeft meegewerkt aan training voor terrorisme als bedoeld in artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.)

Onder feit 2 wordt de verdachte het medeplegen van voorbereidingshandelingen met terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 96 lid 2 Sr bezien in combinatie met de misdrijven zoals onder meer genoemd in de artikelen 288a, 289a, 157, 176a en 176b Sr verweten, begaan in diezelfde periode.

Feit 3 betreft het voorhanden hebben van een stroomstootwapen op 20 augustus 2016.

4.1.

Bewijswaardering feiten 1 en 2

4.1.1.

Standpunt verdediging

Aangevoerd is dat de verdachte heeft bekend dat hij aan het radicaliseren was. Hij had gedachten met betrekking tot het plegen van een aanslag en met betrekking tot het willen afreizen naar IS-gebied. Logisch gevolg daarvan zou zijn dat hij zich dan zou willen aansluiten bij de gewapende strijd. Daartoe heeft de verdachte ook handelingen verricht op zijn laptop en gegevens op zijn harde schijf gezet.

De raadsman heeft bepleit de verdachte telkens van de onderdelen D en E op de tenlastelegging, de aanschaf en het bezit van de messen en het bekijken van websites over onder meer het plegen van aanslagen met een mes, vrij te spreken omdat deze volgens de verklaring van de verdachte geen verband houden, althans de bedoeling/wetenschap van de verdachte daar niet op is gericht, met enige vorm van (training voor) terroristische activiteiten.

Onder onderdeel F wordt een aantal reisroutes die voorkomen in de TomTom van de moeder van de verdachte genoemd die verband zouden houden met terroristische activiteiten. De raadsman heeft bepleit de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken omdat deze routes geen enkel verband hebben met het ontplooien van terroristische activiteiten.

De verdachte dient eveneens van onderdeel G in de tenlastelegging te worden vrijgesproken, het leren van de Arabische taal en daarbij in teksten uiting geven aan de Jihadstrijd, aangezien dit ziet op het beter kunnen begrijpen van de koran en de islam, dus meer op geloofsbelijdenis en minder op radicalisering.

Ten aanzien van onderdeel I ontbreekt het bewijs dat de verdachte zich via chatberichten heeft laten informeren over reisroutes naar het gewapende strijdgebied, zodat de verdachte ook van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.

4.1.2.

Beoordeling

Feit 1

Artikel 134a Sr kent mogelijkheden voor deelnemen en training voor terrorisme: hij die tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf:

1) zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen en

2) daartoe kennis of vaardigheden verwerft of een ander bijbrengt.

De laatste optie houdt een training voor terrorisme in. Training is immers het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken. De eerste optie omvat niet per se een verband met training voor terrorisme. Daarom moet in het geval van gedragingen die bestaan uit het (trachten te) verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen uitdrukkelijk een voldoende verband worden vastgesteld tussen die gedragingen en training voor terrorisme. Blijkens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie kan ook zelfstudie, waaronder studie via het internet, worden gekwalificeerd als training voor terrorisme (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1011).

Voor degene die training volgt moet de opzet zijn gericht op het gebruik van de gelegenheid, middelen, inlichtingen, kennis en/of vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf of van een misdrijf waarmee het plegen van een terroristisch misdrijf wordt vergemakkelijkt. Verder moet aantoonbaar zijn en bewezen moet worden voor welk misdrijf de verdachte zich heeft getraind. De contouren daarvan moeten zichtbaar zijn. Voorts moet het daarbij gaan om een van de misdrijven zoals die limitatief zijn omschreven in de artikelen 83 en 83b Sr.

Dit feit kan (deels) bewezen worden verklaard op basis van de verklaring van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 20 september 2017 - waarin hij onder meer ondubbelzinnig aangeeft met welk doel en gedachten hij heeft gehandeld - en de overige bewijsmiddelen waaruit blijkt de hij op internet informatie heeft gezocht over het aanschaffen van vuurwapens, het gebruik en onderhoud ervan en instructies heeft gedownload en opgeslagen. Ook heeft hij op het internet informatie gezocht over het maken van explosieven met grondstoffen die makkelijk beschikbaar zijn in alledaagse huishoudens, vechttechnieken en -tactieken met en zonder mes, aanvallen met en mes een hoe mensen te doden met een mes, alsmede verwurgings- en ontwapeningstechnieken, verdedigingstechnieken door middel van een mes.

De verdachte wordt ten aanzien van dit feit vrijgesproken van de onder A, B, D, F, G, H, I en J tenlastegelegde onderdelen, onder meer omdat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat de daarin omschreven handelingen passen in de omschrijving van een trainingshandeling voor terrorisme, zoals omschreven in het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad.

Het tenlastegelegde medeplegen is, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.

Feit 2

Zoals overwogen door de Hoge Raad bij arrest van 14 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:416) is het, om tot bewezenverklaring van de in artikel 96, tweede lid Sr bedoelde voorbereidings- of bevorderingshandelingen van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, voldoende indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat moet worden aangenomen dat de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96, tweede lid, Sr. Vereist is derhalve slechts dat met voldoende mate van bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr (en/of 176b Sr) omschreven misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.

Gelet op de tekst van artikel 96, tweede lid, Sr is vereist dat de verdachte de gedragingen heeft verricht met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Anders dan bij de strafbare voorbereiding van artikel 46 Sr volstaat voorwaardelijk opzet bij de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf niet.

Die gedragingen zijn strafbaar, ongeacht of de voorbereidende of bevorderende gedragingen resulteren in het plegen van het beoogde misdrijf.

Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van de in de artikelen 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en of 288a omschreven misdrijven.

Die gedragingen ter voorbereiding en/of ter bevordering zijn feitelijk omschreven onder

D en worden verder ingekleurd door de handelingen als omschreven en hierna bewezenverklaard onder A, B, E (het zoeken naar informatie over oproepen van IS tot het plegen van aanslagen), H, I en J, welke zien op het (terroristisch) oogmerk van de verdachte. Daarbij zijn de hiervoor onder 1 bewezenverklaarde handelingen overigens niet bewezenverklaard nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze trainingshandelingen op zichzelf zijn verricht met een terroristisch oogmerk.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de onder A, B, D, E, H, I en J opgenomen handelingen heeft verricht, zoals bewezenverklaard. Deze handelingen leiden - in onderling verband en samenhang bezien - in combinatie met zijn verklaring dat hij geradicaliseerd was en gedachten had over aanslagen, tot de conclusie dat de verdachte het oogmerk had de tenlastegelegde delicten brandstichting en/of...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT