Besluit van 16 april 2009 tot wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 in verband met het vaststellen en wijzigen van enkele verdeelmaatstaven
Besluit van 16 april 2009 tot wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 in verband met het vaststellen en wijzigen van enkele verdeelmaatstaven
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 februari 2009, 2009-0000060762, DCB/CZW/WVOB, gedaan mede namens Onze Minister van Financiën; Gelet op de artikelen 8, derde lid, en 22, onderdeel b, van de Financiële-verhoudingswet; De Raad van State gehoord (advies van 11 maart 2009, No. W04.09.0041.I); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 april 2009, 2009-0000168391, DCB/CZW/WVOB, uitgebracht mede namens Onze Minister van Financiën; Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit financiële verhouding 2001 wordt als volgt gewijzigd: AIn artikel 18, tweede lid, wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister wie het aangaat. BIn artikel 24, eerste lid, onder a, wordt «tarief per 2268 euro waarde» vervangen door: tarief per 2500 euro waarde. CIn artikel 24, eerste lid, onder a, wordt «tarief per 2500 euro waarde van de onroerende zaken» vervangen door: percentage van de heffingsmaatstaf. DArtikel 27 komt te luiden:
a van de Financiële-verhoudingswet is van toepassing op de verantwoordingsinformatie van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders. EArtikel 29 komt te luiden:
1. Indien de effecten van een nieuwe verdeelmethodiek ertoe leiden dat de uitkering per inwoner van een gemeente aanmerkelijk hoger of lager is, kan de algemene uitkering aan de desbetreffende gemeente worden verlaagd of verhoogd ten laste van het gemeentefonds. De uitkeringsfactor is op deze bedragen niet van toepassing. 2. Onze Ministers stellen bij ministeriële regeling vast wat de maximale verlaging per inwoner van de gemeente van de algemene uitkering voor de gemeenten mag bedragen. 3. Onze Ministers maken vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan een uitkeringsjaar bekend op welke bedragen de gemeenten voorlopig kunnen rekenen. 4. Bij beschikking wordt het definitieve bedrag van de verhoging of verlaging van de algemene uitkering vastgesteld. FBijlage 2. De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid) wordt als volgt gewijzigd: 1. Maatstaf 1 wordt vervangen door de maatstaven 1, 1a en 1b, die luiden:
1. Maatstaf Ozb waarde woningen eigenaren
Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft de onroerende zaken die tot woning dienen waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, geheven kan worden van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
CBS
1a. Maatstaf Ozb niet-woningen eigenaren
Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, kan worden geheven van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
CBS
1b. Maatstaf Ozb niet-woningen gebruikers
Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente.
Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven van de gebruikers, zoals bedoeld in artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
CBS 2. Na maatstaf 2 worden drie maatstaven toegevoegd, luidende:
2a. Maatstaf gebruik Nedap-stemmachine (geen vervanging SDU-stemmachine) bij TK-verkiezingen in 2006
Het aantal inwoners van de gemeenten waar in 2006 bij de Tweede Kamerverkiezingen gebruik is gemaakt van Nedap-stemmachines, niet ter vervanging van SDU-stemmachines.
BZK
2b. Maatstaf gebruik Nedap-stemmachine (vervanging SDU-stemmachine) bij TK-verkiezingen in 2006
Het aantal inwoners van de gemeenten, waar in 2006 bij de Tweede Kamerverkiezingen gebruik is gemaakt van Nedap-stemmachines, die dienden ter vervanging van de SDU-stemmachine.
BZK
2c. Maatstaf gebruik stembiljetten en rood schrijfmateriaal (ter vervanging van SDU-stemmachine) bij TK-verkiezingen in 2006
Het aantal inwoners van de gemeenten waar in 2006 bij de Tweede Kamerverkiezingen gebruik is gemaakt van stembiljetten en rood schrijfmateriaal ter vervanging van de SDU-stemmachines.
BZK 3. De maatstaven 2a tot en met 2c worden vervangen door de maatstaf 2a:
2a. Maatstaf gebruik stembiljetten en rood schrijfmateriaal (ter vervanging van SDU-stemmachine) bij PS-verkiezingen
Het aantal inwoners van de gemeenten, waar in 2007 bij de provinciale statenverkiezingen gebruik is gemaakt van stembiljetten en rood schrijfmateriaal ter vervanging van SDU-stemmachines.
BZK 4. Maatstaf 2a vervalt. 5. Na maatstaf 3 wordt een maatstaf toegevoegd, luidende:
3a. Maatstaf éénouderhuishoudens
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit een ouder met een of meer thuiswonende kinderen.
CBS 6. Maatstaf 3 vervalt. Maatstaf 3a wordt genummerd: Maatstaf 3. 7. Na maatstaf 5 wordt een maatstaf toegevoegd, luidende:
5a. Maatstaf inwoners 75 tot 85 jaar
Het aantal inwoners van een gemeente van 75 jaar tot 85 jaar.
CBS 8. Maatstaf 7 komt te luiden:
7. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 2006 en 2007
Het aantal huishoudens met een laag inkomen: de uitkomst van de berekening: a(b/c), waarin a, b en c staan voor:
-
Het aantal huishoudens in de gemeente, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens s en niet hoger is dan inkomensgrens t. Inkomensgrens s wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens t wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.
CBS
De inkomensstatistiek die is gebruikt voor het uitkeringsjaar 2002.
-
Het aantal woonruimten in de gemeente op peildatum 1 januari 2002.
-
Het aantal woonruimten in de gemeente op 1 januari van het uitkeringsjaar. 9. Maatstaf 7 komt te luiden:
7. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen
Het aantal huishoudens in de gemeente met een inkomen hoger dan inkomensgrens s en niet hoger dan inkomensgrens t. Inkomensgrens s wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens t wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.
CBS
De meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking hebbende inkomensstatistiek, voor zover deze is bekendgemaakt op uiterlijk 1 september van het tweede jaar volgend op het uitkeringsjaar. 10. Na maatstaf 7 wordt een maatstaf toegevoegd, luidende:
7a. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen met drempel
Het aantal huishoudens in de gemeente volgens maatstaf 7, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het aantal woonruimten in de gemeente.
CBS
De meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking hebbende inkomensstatistiek, voor zover deze is bekendgemaakt op uiterlijk 1 september van het tweede jaar volgend op het uitkeringsjaar. 11. Maatstaf 8 komt te luiden:
8. Bijstandsmaatstaf
Het totaal aantal personen die in een gemeente een periodieke uitkering ontvangen op grond van:
1. de Wet werk en bijstand (WWB) voor zover die personen thuiswonend en jonger dan 65 jaar zijn;
CBS
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
2. het Besluit WWB of het Besluit WWB 2007;
3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of
4. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Indien een normuitkering wordt verdeeld onder verschillende personen, worden deze personen geteld als één persoon. 12. De maatstaven 9 en 10 komen te luiden:
9. Maatstaf schaalnadeel uitvoering regelgeving SZW
Het aantal personen met een uitkering volgens maatstaf 8, gedeeld door de som van 350 en dit aantal.
CBS
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
10. Maatstaf schaalvoordeel uitvoering regelgeving SZW
Het aantal personen met een uitkering volgens maatstaf 8 tot de macht 0,87.
CBS
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar 13. Maatstaf 11 komt te luiden:
11. Maatstaf uitkeringsontvangers
Het aantal personen met een uitkering volgens maatstaf 8 plus
1. het aantal personen dat ingevolge de Wet sociale werkvoorziening in een dienstbetrekking tot de gemeente staat, plus
2. het totaal aantal personen jonger dan 65 jaar van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van
-
de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;
-
de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
-
het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.
1...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT