Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993

Abbreviated LabelWRM
CourtInfrastructuur en Milieu
Subject MatterBWBR0006073

Geldend van 01-04-2020 t/m heden

Wet van 7 juli 1993, houdende herziening van de Wet rijonderricht motorrijtuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels inzake de bevoegdheid tot het geven van onderricht in het besturen van motorrijtuigen te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen
Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994, niet zijnde een brommobiel;

  • brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie;

  • bijscholing: rijonderricht na de eerste afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, gericht op het hernieuwd verkrijgen van een certificaat als in dat onderdeel bedoeld;

  • instituut: instituut, bedoeld in artikel 2;

  • motorrijtuigcategorie: categorie van motorrijtuigen vastgesteld op grond van artikel 118, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • richtlijn vakbekwaamheid bestuurders: richtlijn nr. 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PbEG 2003, L 226);

  • rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • rijonderricht: onderricht, gericht op het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rijvaardigheid of geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs is vereist;

  • scholing alcoholslotprogramma: individueel of groepsgewijs onderricht gericht op de bevordering van de geschiktheid in het kader van het alcoholslotprogramma, bedoeld in artikel 132b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • scholing educatieve maatregel: onderricht gericht op de bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid in het kader van een door het CBR krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen;

  • stage: na het examen te volgen rijonderricht gericht op het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b.

Hoofdstuk II. Het instituut
Artikel 2
  • 1 Onze Minister wijst een instituut aan dat is belast met:

    • a. het afnemen van het examen rijinstructeur, met uitzondering van de examens, bedoeld in het zesde lid,

    • b. het afnemen van de geschiktheidstest, bedoeld in artikel 9, vierde lid,

    • c. de beoordeling van de stage en de aanwijzing van de stagebegeleiders,

    • d. de praktijkbeoordeling in het kader van de praktische bijscholing, bedoeld in artikel 12b,

    • e. de vaststelling van de leerdoelen en de inhoud van de theoretische bijscholing,

    • f. de certificering van de cursussen die aan de leerdoelen en de inhoud, bedoeld in onderdeel e, voldoen,

    • g. het verlenen van de ontheffing, bedoeld in artikel 12b, vierde lid,

    • h. het afnemen van het examen in het kader van het herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c,

    • i. het afnemen van het examen docent scholing educatieve maatregel en van het aanvullend examen docent scholing alcoholslotprogramma,

    • j. het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 4,

    • k. de ongeldigverklaring van certificaten, bedoeld in artikel 15, eerste lid,

    • l. de vaststelling van de tarieven voor de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, en f tot en met i.

  • 3 Het instituut voert de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met i, uit overeenkomstig het daarvoor geldende reglement. Het instituut stelt dit reglement vast met inachtneming van de regels, bedoeld in het vierde lid.

  • 4 Onze Minister stelt, het instituut gehoord, regels met betrekking tot de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met i.

  • 5 Onze Minister kan rijksgecommitteerden aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, h en i. Onze Minister kan een rijksgecommitteerde schorsen of ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende redenen. Onze Minister stelt regels voor het door de rijksgecommitteerden uitgeoefende toezicht.

  • 6 Het examen militair rijinstructeur afgenomen door of vanwege Onze Minister van Defensie, alsmede het examen politierijinstructeur afgenomen door of vanwege Onze Minister van Veiligheid en Justitie, worden afgenomen overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurd examenreglement waarin tevens het namens Onze Minister te houden toezicht op de examens is geregeld.

  • 7 Het instituut onthoudt zich van actieve deelname aan opleidingen gericht op het afleggen van de examens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, h en i.

  • 8 Het voor het uitvoeren door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, h en i, te betalen tarief bestaat mede uit een vergoeding van de kosten van de in het vijfde lid bedoelde rijksgecommitteerden. Het instituut draagt het in de eerste volzin bedoelde, vast te stellen deel van het tarief dat de vergoeding van de kosten van de rijksgecommitteerden betreft aan hen af overeenkomstig bij regeling van Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 3

[Vervallen per 01-07-2014]

Artikel 4
  • 1 Het instituut houdt een register betreffende de afgifte en de ongeldigverklaring van certificaten en is verwerkingsverantwoordelijke.

  • 2 In het kader van het register verwerkt het instituut gegevens betreffende de afgifte en de ongeldigverklaring van certificaten, gegevens omtrent de door het instituut verrichte taken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, f tot en met i, en de gegevens, bedoeld in artikel 12, derde lid, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van deze wet of de daarop berustende bepalingen. Onder gegevens als bedoeld in de eerste volzin worden mede begrepen bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.

Artikel 5
  • 1 Uit het register worden aan:

    de gegevens waaronder mede begrepen bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verstrekt die zij voor de uitvoering van hun taak behoeven.

  • 2 Aan andere personen dan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen, kunnen op aanvraag en tegen betaling van het door het instituut voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt. Verstrekt worden slechts gegevens omtrent de afgifte en de geldigheid van certificaten.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn gehouden om in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen mededeling te doen van feiten die van belang zijn voor het bijhouden van het register.

Artikel 6

Indien het instituut is of wordt ontbonden dan wel indien zich andere omstandigheden voordoen ten gevolge waarvan het instituut naar het oordeel van Onze Minister niet in staat is de in artikel 2, eerste lid, genoemde werkzaamheden te verrichten, draagt Onze Minister er zorg voor dat deze werkzaamheden naar behoren worden uitgevoerd.

Hoofdstuk III. Rijonderricht
§ 1. Bevoegdheid tot het geven van rijonderricht
Artikel 7
  • 1 Degene die rijonderricht geeft voor enige motorrijtuigcategorie is in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor motorrijtuigcategorie B. Daarnaast is degene die rijonderricht geeft voor enige motorrijtuigcategorieën in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor die motorrijtuigcategorie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is geen certificaat vereist voor:

    • a. de voertuigintroductie in een voor de bestuurder nieuw motorrijtuig van de motorrijtuigcategorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE of D1E;

    • b. het theoretische rijonderricht, anders dan het vak verkeer, voor het rijbewijs voor de motorrijtuigcategorieën C, C1, D of D1 en de theoretische scholing en theoretische nascholing als bedoeld in de richtlijn vakbekwaamheid bestuurders, voor zover de betrokken docent voldoet aan de bekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid,...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT