Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal uitkeringen aan de gemeenten te bundelen teneinde meer ruimte te creëren voor lokaal beleid en administratieve lastenverlichting voor gemeenten en burgers te bereiken; Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd: AHet cijfer «1» voor het eerste lid en het tweede lid van artikel 11a vervallen. BArtikel 14 komt te luiden:

Artikel 14
  1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing. 2. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering. 3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. CArtikel 16 vervalt.DIn artikel 16a, tweede lid, vervalt: «, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 11a, eerste of derde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 11a, tweede lid». EArtikel 17 wordt als volgt gewijzigd:1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «schort het college het recht op uitkering op» vervangen door: kan het college het recht op uitkering opschorten. 2. In het derde lid wordt de zinsnede «herziet het college een dergelijk besluit of trekt het dat in» vervangen door: kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken. 3. In het vierde lid wordt de zinsnede «trekt het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering in» vervangen door: kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken. 4. Het vijfde lid vervalt. FArtikel 19 vervalt.GArtikel 20 wordt als volgt gewijzigd:1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien: a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd; c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of d. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. 2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het tweede tot en met vierde lid vervallen het tweede en het zesde tot en met achtste lid. 3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden: 2. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13 of in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. 4. Het derde lid (nieuw) komt te luiden: 3. Van een verlaging als bedoeld in het tweede lid wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. HParagraaf 3a van hoofdstuk II vervalt.IArtikel 25 komt te luiden:

Artikel 25
  1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, of artikel 20 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd. 2. De uitkering kan van de belanghebbende worden teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden. 3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering. 4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. JDe artikelen 25a tot en met 25c vervallen.KIn artikel 26, tweede lid, wordt «wordt de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd» vervangen door: kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede worden teruggevorderd. LArtikel 28 komt te luiden:

Artikel 28
  1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel. 2. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT